Bijbelverhalen

OT. 37 – Een reuzendruiventros en enge reuzen (Num. 13)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Exodus 13

Heb je wel eens een sprookje gehoord van een prins, die een prachtig land geërfd had, maar het pas kon innemen nadat hij de zevenkoppige draak verslagen had?
In onderstaand verhaal gaat het ook over een land en over enge reuzen… Ja echt, het staat in de bijbel, lees maar.

‘Mozes!’
‘Ja Heer,’
‘We zijn nu bijna bij het beloofde land gekomen. Als je op de berg klimt kun je het zien liggen. Nu moet je twaalf mannen van het volk nemen, uit elke stam één en die moeten het gaan bespioneren.’
‘Komt in orde, Heer!’ zei Mozes. Hij was gewend om meteen in actie te komen als God hem iets opdroeg. Een keertje had hij het niet gedaan en daar had hij nog steeds spijt van…
Hij ging meteen met de leiders van de stammen praten. Zij kenden hun mensen en wisten precies wie er moed had en slim was.

’t Is altijd leuk als je ergens voor wordt uitgekozen, maar dit keer zat er best een risico aan.
Spion zijn is een gevaarlijk beroep. Je kunt ontdekt worden, vermoord zelfs! Maar na wat heen en weer gepraat kwamen ze er toch samen uit. Daar stonden ze dan: Sammua, Safat, Kaleb, Jogal, Hosea, (Mozes noemde hem altijd Jozua), Palti, Gaddiël, Gaddi, Ammiël, Setur, Nachbi, Geüel. Twaalf in totaal. Zie je ze al voor je?
Net als bij voetballers voor een wedstrijd stonden ze te trappelen van ongeduld. Maar Mozes moest hen eerst nog instructies geven.
‘Trek hier het Zuiderland in en dan over de bergen. Je moet kijken of het volk dat er woont sterk is of zwak, klein of talrijk… Kijk ook naar het land zelf. Is het goed of slecht, zijn er steden en waar liggen die. Zijn er ergens militaire vestingen. Onthoud waar er bomen zijn en of we van de opbrengst van het land kunnen leven. Dat zie je gauw genoeg. Het is nu zo’n beetje de tijd van de druivenoogst, dus kijk eens of er ergens wijngaarden zijn. Begrepen?’
Natuurlijk waren er nog wat vragen en iemand had wat goeie adviezen hoe ze zich kleden moesten zonder op te vallen. Van alle kanten kregen ze waterkruiken en eten voor onderweg. Na veel kussen en omhelzingen van hun kinderen en vrouwen en vooral veel heel veel goede wensen vertrok de groep richting het Zuiderland.

Wat een avontuur. Spannend ook, want hiervoor hadden ze het allemaal gedaan. Ze waren niet voor niks uit Egypte getrokken, waar ze door slavendrijvers geslagen waren en waar hun kinderen vermoord werden. ‘Ik breng je in een land van melk en honing,’ had de Heer beloofd. Nou, kom maar op! Eindelijk zouden ze uit die vreselijk hete woestijn binnengaan in het Beloofde Land. Ze liepen en keken en deden net alsof. Ze overlegden, slim, sluw, onopvallend veertig dagen lang, aanvankelijk vol verwachting, maar naarmate de tijd verstreek steeds moedelozer.
O Here God, wat verschrikkelijk…
Ja, oké, het wás een schitterend land, vruchtbaar tot en met. Granaatappels, druiven, vijgen, waterbronnen. Maar…. DE INWONERS WAREN REUZEN, klerenkasten, met handen als kolenschoppen en spierballen als boksers.
In doffe wanhoop plofte de groep verspieders tenslotte neer in een droge greppel. Sommigen hadden tranen in de ogen, anderen keken verbeten, alsof ze Mozes de schuld wilden geven van deze ‘mission impossible.’ Alle twaalf? Eh… nee, niet alle twaalf.
Twee hielden de moed erin. Jozua en Kaleb.

‘Daar zijn ze, daar zijn ze terug!’ gilde de oudste zoon van Kaleb.
Meteen was iedereen alert. Stipjes in de verte… Waren dat de verspieders? Ja hoor! O, nu zouden ze spoedig horen hoe het land was waar ze naar op weg waren. Jaaaaa! Iedereen begon te rennen om maar vooral vooraan te staan als het verslag werd gedaan. Mozes kwam ook uit zijn tent, waar hij voor zijn mensen had gebeden.
En? En? O, het was goed, dat kon je zo zien.
Kaleb en Jogal hadden een enorme druiventros bij zich, die over een stok hing. Ze moesten hem met zijn tweeën dragen, zo groot was tie. Druiven zo groot als kleine pruimen! O kijk, anderen hadden prachtige sappige granaatappels en vijgen bij zich. Machtig zeg!
‘St! Stil nou even allemaal, we kunnen niks verstaan!’ riep de vrouw van Gaddi, blij dat ze haar man weer heelhuids terugzag.
Toen begonnen de verspieders te vertellen. Ja, het was inderdaad een land van melk en honing, maar…
Bij het horen van het verhaal van de reuzen was het even stil en toen brak het lawaai los. Huilen, schreeuwen, wanhoop en woede barstte los.
‘Mozes, wat heb je ons aangedaan. Waren we maar in Egypte gebleven. We zullen allemaal sterven in de woestijn!’ Het gejammer hield maar aan.
‘STILTE!!’ Wie ging daar op een kist staan? Wie brulde zijn longen uit zijn lijf om het stil te krijgen? Het was Kaleb en Jozua ging naast hem staan.
‘STIL ALLEMAAL!!’
En het werd stil.
‘Luister goed,’ zei Kaleb ‘laten we gerust optrekken en het land in bezit nemen, als de Heer met ons is en van ons houdt dan zal hij ons brengen in dit land, dat vloeit van melk en honing.’
‘Ja, voegde Jozua er aan toe, ‘De Heer is met ons, we vrezen niet voor reuzen, hoe sterk ze ook zijn!’

Hoe het verder afliep? ’t Is nog een heel verhaal, maar een ding is zeker. Jozua en Kaleb kwamen er wel en alle anderen niet. Nog veertig jaar moest het volk Israël door de woestijn trekken. Dat was de straf voor hun ongeloof.
Ja, onze God kan reuzen verslaan en daar vertrouwen we op. Bij hem is niets onmogelijk.

Download PDF