Bijbelverhalen

OT. 39 – Balak wil Gods volk vervloeken (Num. 22)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Numeri 22

Wat doe jij als je zenuwachtig en bang bent? Zet je keiharde muziek aan? Ga je iemand bellen of neem je de hond op schoot? Je krijgt buikpijn, je wordt misselijk, je wilt gillen…. Nou, zo’n gevoel had de koning van Moab ook.

‘Oudsten van het volk!’ spreekt de koning van Moab schor tegen zijn raadgevers. ‘We moeten het onder ogen zien. ‘Er dreigt groot gevaar. Die menigte Israëlieten staat bij de grens en als we het niet verhinderen zullen ze ons land kaalscheren!’
Hij stopt even om zijn woorden goed tot zijn mensen door te laten dringen.
‘Wij moeten nu maatregelen nemen, anders gaan we er aan. Wie heeft een idee.’
De koning neemt een slok wijn om de zenuwen de baas te blijven, terwijl zijn adviseurs roezemoezerig met elkaar in debat gaan. Het ene na het andere voorstel komt ter tafel, maar de koning keurt alle ideeën af. Tot de hof tovenaar met een voorstel komt. Met zijn felle zwarte oogjes en zijn lange grijze haren is hij een merkwaardige verschijning aan het hof.
‘Ik stel voor de Israëlieten te vervloeken, majesteit!’ zegt hij gemeen grijnzend. ‘Een vloek te rechter tijd, helpt jong en oud uit de narigheid!’
De hof tovenaar heeft de gewoonte zijn adviezen op rijm te zetten.
Dit voorstel krijgt de goedkeuring van de koning.

Ergens in het bergland van Aram staat een mooi huis met een poort en een binnenplaats. Een kleine fontein spettert verfrissend water omhoog in een ronde bak, versierd met krullerige bloemmotieven. Rondom de binnenplaats zijn balustrades, waaronder het heerlijk vertoeven is in de hitte van de dag. Er zitten een aantal mensen te wachten op de grote waarzegger. Van heinde en ver zijn ze gekomen om geluk af te roepen, want als Bileam zegent, dan zijn ze gezegend en als hij vloekt, dan zijn ze vervloekt, (denken ze). Natuurlijk hebben ze allemaal hun waarzeggersloon bij zich. De één heeft een geit aan een touw, de ander een zak bonen of een zelf geweven tapijtje, een kostbare ring… Vandaag moeten ze lang wachten voor ze aan de beurt zijn, want er is hoog bezoek, gezanten van Balak, de koning van Moab. En die gaan natuurlijk voor…

‘Tja,’ zegt Bileam, terwijl hij nadenkend over zijn baard streelt, ‘het volk Israël vervloeken, dat is niet zo makkelijk. Iedereen weet, dat het niet te stuiten is sinds de Here God hen op een geweldige manier uit Egypte leidde…’ Hij overlegt bij zichzelf, tikkend met zijn vingers op de leuning van zijn stoel. ’t Is een belangrijke opdracht, waar een behoorlijk loon tegenover staat. Er moet toch wel ergens een manier zijn om een vloek uit te spreken. Per slot deden er ook verhalen de ronde over gifslangen en honderden doden…
‘Heren,’ zegt Bileam dan, terwijl hij zijn gasten zijn lege handen toont, ‘Ik weet het niet. Ik moet er een nachtje over slapen. Morgenochtend hebt u mijn antwoord. Wees intussen mijn gast. Het zal u aan niets ontbreken.’
Die nacht komt de boodschap van God luid en duidelijk: ‘Ga niet met die mannen mee om Israël te vervloeken, want het volk is gezegend.’
Bileam heeft pech en het geld? Daar kan hij wel naar fluiten.

Op een uitkijkpost hoog in de bergen van Moab heeft koning Balak zijn tenten opgeslagen. Zo kan hij Israëls opmars goed in de gaten houden. Het wordt echt hoog tijd dat de waarzegger komt om het volk te vervloeken. Zenuwachtig banjert hij met grote stappen heen en weer. Gelukkig ziet hij zijn mensen al van verre aankomen. Zou die waarzegger erbij zijn? Met zijn hand boven zijn ogen tegen de zon probeert hij hem te vinden…
Maar nee hoor! Bileam is er niet bij en de boodschap is ook negatief.
Je begrijpt dat Balak vreselijk geïrriteerd raakt.
‘Is die vent helemaal gek geworden!’ schreeuwt hij en slaat met zijn vuist op zijn borst, ‘Ik ben de koning en hij heeft maar te doen wat ik zeg!… Is de beloning soms te laag? We zullen een grotere en zwaardere delegatie sturen en nog meer goud in het vooruitzicht stellen!’
En zo gebeurt het.

‘Tsjonge.’ denkt Bileam als de stoet voor zijn deur stilhoudt. “Moet je kijken wie daar staan! Allemaal bobo’s en wat ze aan cadeaus bij zich hebben, dat houd je niet voor mogelijk!’
Een omroeper leest een bericht van de koning voor: ‘Zo zegt Balak, de zoon van Sippor, de koning van Moab, kom en vervloek Israël voor me. Ik zal je rijk belonen. Hier heb ik echt alles voor over..’
Maar er is er één waar Bileam nog meer ontzag voor heeft als voor de koning van Moab. Daarom recht hij zijn rug en zegt dapper: ‘Al kreeg ik kamers vol goud en zilver, ik kan echt niet tegen Gods bevel ingaan.’
De gezanten schrikken. Hoe moeten ze dit aan de koning overbrengen? Ze voelen zich niet op hun gemak. Een koning krijgt altijd zijn zin. Altijd!!

Bileam begrijpt hun verlegenheid. En hij heeft met hen te doen. Zou hij God echt niet op andere gedachten kunnen brengen? Misschien heeft hij Gods woorden niet goed verstaan. Het loopt al tegen de avond. Als ze nu nog een nachtje willen overblijven, wie weet…

En daar ligt Bileam nu. Met open ogen tuurt hij de nacht in.
‘Here God, wat moet ik doen?’ bidt hij.
Op een tak van een nabije boom zit een uil. Zijn scherpe ogen zien elk muisje dat zich buiten z’n holletje waagt.
‘Oehoe, oehoe!’ roept de uil
Is dat een goed voorteken of een slecht?

Download PDF