Bijbelverhalen

NT. 31 – AL HET GELUK VOOR JORAM

Wat is het toch altijd druk bij de Schone Poort van de Tempel te Jeruzalem. Honderden mannen en vrouwen klimmen dagelijks de trappen op. Ze gaan door de poort om in de Tempel te bidden. Daarom heeft Joram, de verlamde man, daar zijn vaste plekje gekozen. Mensen die tot God bidden, geven graag geld aan een arme stumper. Soms haalt hij veel geld op en soms, als de belasting weer eens verhoogd is, wat minder. Zou hij vandaag minder geluk hebben? Ga je mee kijken? Het is een warme dag in het jaar 29 na Christus.

 

‘Opzij! Opzij! Mogen wij er even door?’

Moshe en Jacov sjouwen met hun vriend Joram door de mensenmenigte. Pft! Wat is hij zwaar. Ze dragen hem de trappen op en leggen hem naast de poort neer.

‘Zo. Op je vaste plekje, hè, Joram? Zit je zo goed?’ vraagt Moshe. ‘Hier is je waterkruik. Enne veel mazzel, hoor! (veel geluk!)

Jacov zegt: ‘Mazzel tov, Joram! Tot vanavond maar weer.’

De invalide man tilt met moeite zijn rechterhand omhoog om hen te groeten. ‘God zegene jullie, hoor!’

Hij schuift wat dichter naar de muur.

Leunend tegen de witte pilaar kan hij zich een tijdje rechtop houden. Zijn magere handen grabbelen naar het houten bedelschaaltje en hij begint te roepen: ‘Geld alstublieft! Heeft u nog wat voor een arme stumper als ik.’

Daar zit hij dan, net als gisteren en eergisteren en de dag ervoor. De mensen kennen hem goed. Sommigen gaven hem al wat kopergeld toen ze nog kinderen waren. Joram is al meer dan veertig jaar verlamd. Vanaf zijn geboorte. Werken kan hij niet en bidden in de tempel ook niet, maar het ergste is wel dat domme gepraat van de mensen. Ze zeggen tegen elkaar: ‘Het is de straf van God.’

Dan voelt Joram zich zo ellendig. Het is net of hij er niet bij hoort. Gelukkig heeft hij een paar fijne vrienden die hem elke dag hier neerzetten.

‘Geld alstublieft… Dankuwel!’

 

‘Ben je klaar, Johannes?’ vraagt Petrus ongeduldig. ‘Er lopen al zoveel mensen naar de tempel.’

‘Ja, ik kom!’ antwoordt Johannes. Hij gespt zijn lange mantel om. Samen lopen ze naar de tempel. Het is al bij drieën, bijna gebedstijd.

‘Het is geweldig, Petrus!’ zegt Johannes blij. ‘Nu kwam er weer iemand bij me om te vertellen dat hij al zijn geld aan de arme mensen heeft gegeven. Het was Stefan, de verver, weet je wel?’

‘Fijn, zeg!’ roept Petrus enthousiast, ‘Het werk van Jezus gaat door. Heb je al gehoord van…’

Petrus kan zijn zin niet afmaken, want door de drukte worden ze uit elkaar gedreven. Vrouwen en kinderen, grijsaards en Schriftgeleerden, alles krioelt door elkaar.

Juist willen ze door de poort lopen, als Johannes iemand aan zijn jas voelt trekken. Hij draait zich om en ziet Joram zitten.

‘Hebt u wat geld, alstublieft voor een arme stumper als ik?’ vraagt de man.

‘Petrus, kom eens hier!’ roept Johannes.

Joram laat zijn hoofd hangen. Hij kijkt naar beneden, want zijn rug doet erg pijn als hij maar steeds omhoog moet kijken. Petrus ziet hem daar zitten, een man van een jaar of veertig, helemaal kromgegroeid.

”t Is echt een stumper.’ denkt hij, ‘Maar in Gods naam kunnen we hem helpen…’

‘Kijk me eens aan, vriend.’ zegt hij.

Joram denkt dat hij geld krijgt. Zijn ogen gaan naar de handen van de discipelen en dan naar Petrus’ gezicht.

‘Nee,’ zegt Petrus, ”t Gaat nu even niet om geld. Dat hebben wij ook niet. Maar in de naam van Jezus, ga lopen!’

Hij grijpt Joram bij de hand en helpt hem overeind. Joram voelt zijn enkels stevig worden. Hij staat op, wankelt even en… begint zowaar te lopen. Heel voorzichtig!

Het gaat steeds beter. Hij maakt een sprongetje, nog één en nog één…

‘Halleluja!’

Er komen mensen om hen heen staan, steeds meer. Degenen die achteraan staan rekken zich op de tenen om ook iets te zien. Kleine kinderen wringen zich tussen de benen van de grote mensen door.

 

Als Moshe en Jacov horen dat hun vriend genezen is, gaan ze natuurlijk snel op zoek naar hem. Ze vinden hem in de Zuilengang van Salomo.

‘Ik ben genezen!’ schreeuwt Joram

Hij huppelt en springt om het hen te tonen.

‘Hoe?’ vragen ze verbaasd.

‘Dat hebben zij gedaan!’ wijst Joram.

Petrus schudt heftig van nee. Laten ze nou alsjeblieft niet denken dat zij dat kunnen.

‘Wij niet. Jezus!’ verklaart hij lachend.

Ze grijpen hun kans om over de Heer te vertellen. Over zijn dood en opstanding. Over het plan van God met de wereld. Hier en daar klinkt boos gemompel. Dat komt vooral van de wetgeleerden. Die willen niet dat er zoveel over Jezus wordt gesproken. Ze zouden het liefst die gehate discipelen in de gevangenis zetten. Maar anderen luisteren aandachtig en gaan in Jezus geloven. Het is al pikkedonker als Joram en zijn vrienden naar huis gaan.

‘Wat een dag!’ zegt Joram, ‘Nooit hoef ik meer te bedelen buiten de tempel. Ik hoor er nu ook bij!’

‘Joram!’ Moshe slaat hem vriendschappelijk op de schouder, ‘Man, jij hebt vandaag echt mazzel gehad!’

Daar zijn ze het alle drie roerend over eens.

Download PDF