Bijbelverhalen

NT. 30 – DRIE WOORDJES MAAR

‘Hierheen! Kom maar!’ De heldere stem van Simone weerklinkt tegen de muren van de binnenplaats.

‘Leg de man maar op de mat in de gastenkamer!’

Zelf loopt ze vooruit. Een paar knechten brengen iemand binnen die flauwgevallen is. Er is iets bekends in het bruinverbrande gezicht van de man. Hij heeft zwart krullend haar, borstelige wenkbrauwen en een volle zwarte baard. Zijn ogen zijn gesloten.

‘Het is Tomas, een discipel van Jezus.’ zegt een knecht. Ja, nu herkent Simone hem ook.

‘Hij is helemaal in de war geraakt tijdens de terechtstelling.’ zegt de jongste knecht. ‘De mensen hoorden hem nog iets mompelen van: ‘Ik wil met Hem sterven!’

‘Het moet iets vreselijks zijn om je beste vriend zo te zien lijden.’ zegt Simone ernstig, ‘Doe z’n sandalen maar uit en maak warme wijn klaar.’

 

Tomas slaapt onrustig. Hij droomt. Jezus werd weer aan het kruis gespijkerd. Wild slaat hij met zijn armen. Jezus zegt iets. Het zijn maar drie woordjes, maar hij verstaat ze niet.

‘Drink eens wat, Tomas,’ zegt Simone zo af en toe. Ze merkt wel dat hij ijlt. Met natte lappen houdt ze zijn voorhoofd vochtig. De uren gaan traag voorbij. ’s Nachts lost een dienstmeisje haar af. Eindelijk na twee dagen slaat hij zijn ogen op.

‘Waar?…’ stamelt hij moeizaam. Simone begrijpt wat hij wil vragen. ‘Rabbi Jezus is dood. Ze hebben hem begraven in het graf van Jozef..’

Tomas knikt en sluit zijn ogen weer. O, het praten vermoeit hem zo. Maar één ding moet hij toch weten. Waar zijn de anderen? Simone weet het. In het huis van de schrijver.

 

Boemboemboem!

Hé, wie klopt daar toch zo hard op de deur in de vroege morgen? Tomas hoort een vrouwenstem.

‘We zijn hier!’ roept Simone en dan stapt Maria binnen. Vreemd! Er is niets verdrietigs aan haar te zien. Ze straalt van blijdschap. ‘Tomas!’ roept ze en holt naar hem toe. ‘Goed nieuws! Jezus leeft!!’

Tomas schiet rechtovereind alsof hij door een wesp gestoken is.

‘Ja, Jezus is opgestaan uit de dood!’ juicht Maria.

OPGESTAAN? Tomas gelooft het niet. Hij kijkt Maria aan of hij water ziet branden. Zij heeft rode wangen en stralende ogen. Maria heeft natuurlijk koorts, net zoals hijzelf. Ze is in de war.

‘Echt, Tomas. Ik heb hem zelf gezien. ‘Zelfs tweemaal! Eerst gisterochtend. Ik dacht nog dat het de tuinman was, want hij had diens kleren aan. Maar toen hij mijn naam noemde zag ik door mijn tranen heen dat hij het was. En gisteravond…’

Weer klinken stemmen op de binnenplaats. Petrus stapt binnen.

‘Tomas, ben je hier? We misten je al. Heb je het van Maria gehoord? Jezus leeft.’

Maria moet lachen om het ongelovige gezicht van Tomas.

‘Ik was juist over gisteravond aan het vertellen, Petrus.’

‘Ja,’ beaamde deze, ‘Ineens kwam hij binnen. Terwijl de deuren op slot waren. Hoe is voor mij een raadsel.’

Tomas schudt zijn hoofd. Hij klemt zijn lippen op elkaar en denkt: ‘Die zijn gek geworden, hoor!’  Zijn gezicht spreekt boekdelen.

‘Echt!’ zegt Maria. ‘We konden het zelf eerst ook niet geloven, maar Jezus toonde ons zijn handen en zijn zij.’

‘Hallo, allemaal!’ klinkt een zware basstem. Het vrolijke gezicht van Jakobus kijkt om de deur. ‘Ha, Tomas, ouwe makker. Fijn je te zien! Heb je het al gehoord? Jezus leeft weer!’

‘Jullie hebben allemaal je verstand verloren.’ barst Tomas los.

‘Toch…’ probeert Maria nog eens. Tomas schudt resoluut het hoofd. ‘Nee, nee en nog eens nee! Het bestaat niet!’ Hij gaat rechtop zitten en zegt: ‘Weet je wanneer ik het geloof? Als ik zelf mijn vinger in zijn hand kan leggen en mijn hand in zijn zij kan steken. Eerder niet.’

De arme stakker ploft terug in de kussens en sluit zijn ogen.

‘Jullie kunnen maar beter weggaan.’ raadt Simone aan. ‘Hij is zo vreselijk van streek geweest, zie je…’

Teleurgesteld vertrekken de vrienden.

 

Tomas knapt snel op. Hij gaat weer naar buiten. Op vrijdag gaat hij zelfs de stadspoort uit. Automatisch loopt hij in de richting van Golgota. Het is er nu stil. Er staan nog drie palen. Er liggen nog een paar balken. Hier is het erge gebeurd. Tomas heeft zo’n spijt dat hij niet voor Jezus heeft gevochten. Hij had zijn leven willen geven voor hem. Verdrietig kijkt hij omhoog. Hoger dan de bomen. ‘O, Jezus!’ snikt hij. Maar dan komen er ineens drie woordjes in zijn gedachten. Het zijn de woordjes uit zijn droom. HET IS VOLBRACHT! Het lijkt wel of ze met gouden letters in de lucht geschreven staan. Het is alsof Jezus tegen Tomas zegt: ‘Jij kon mij niet helpen. Ik MOEST sterven. En nu is mijn werk klaar!’

Hoewel hij nog niet alles begrijpt, komt er toch rust in Tomas’ hart. Met tranen in zijn ogen loopt hij terug naar huis.

 

Die zondagavond is Tomas weer bij de andere discipelen. Ze zijn allemaal blij hem weer te zien. Met gefronste wenkbrauwen luistert hij naar hun opgewonden verhalen over Jezus die terug zou zijn gekomen uit de dood. Tomas kan het eenvoudig niet geloven. Maar ineens is daar die stem: ‘SJALOM!’

Tomas schrikt, draait zich om… Jezus staat daar. Hij strekt zijn handen uit naar hem.

‘Tomas,’ zegt hij vriendelijk, ‘kom maar. Leg je vinger maar op mijn littekens en kijk of ik het echt ben… Wees niet ongelovig, maar geloof.’

Tomas kijkt en kijkt. Bevend struikelt hij naar voren en valt op zijn knieën: ‘Heer, u bent het echt. Mijn Heer en mijn God!’

Jezus helpt hem glimlachend overeind. ‘Geloof je omdat je mij ziet, Tomas? Gelukkig is de mens die niet ziet en toch gelooft.’

 

Van die dag af is Tomas een ander mens. Niet meer de zwijgzame twijfelaar. Aan iedereen die het maar horen wil, vertelt hij de blijde boodschap. Jezus leeft!

Download PDF