Bijbelverhalen

OT. 09 – Een moeilijke beslissing (Gen 21)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Genesis 21

‘Gefeliciteerd! Van harte!’
O, wat is Abraham trots. Zijn zoon Isaak is vandaag drie jaar geworden. Het is een gelach en een gekus van jewelste. Van alle kanten komen buren en vrienden aanlopen. Ze hebben cadeaus bij zich en wachten vrolijk babbelend op hun beurt om hem en Sara te feliciteren en… natuurlijk Isaak zelf!
‘Van harte gefeliciteerd!’
Isaak springt en huppelt op en neer op de kist die Abraham vlak naast hem heeft neergezet. Dan staat hij een beetje hoger. Hij vindt al die aandacht prachtig. Vanaf vandaag is hij geen baby meer. Hij kan zichzelf aankleden, zelf eten, zelf ergens naar toe gaan…
En Sara? Zij is nog veel blijer. Het verlangen van haar hart is vervuld. Jaren en jaren heeft ze gewacht op dit kind… Er zijn zelfs tijden geweest, dat ze de hoop verloren had. Toen had ze er bij Abram op aangedrongen om met haar slavin te trouwen, zodat ze toch een zoon zouden krijgen, maar dat was niet volgens Gods plan…
‘Gefeliciteerd, Abraham en Sara, we hopen dat jullie zoon lang in gezondheid zal leven!’ klinkt het steeds weer.
‘Dankje.’ lacht Sara, ‘Ja, God heeft ons aan het lachen gemaakt! Kun je je voorstellen? Wij met een kind!…’
‘Hoi, hoi, hoi!!’
Bij de tafel met allerlei lekkers staat een groep jeugd rondom een stoere, goedgeklede knul van een jaar of zeventien. Hij heeft zojuist de boogschietwedstrijd gewonnen. Iedereen slaat hem goedkeurend op de schouder.
‘Hé, Ismaël, te gek, zeg!’ roepen ze.
Ismaël veegt trots met zijn hand door zijn krulhaar en laat dan zijn spierballen aan zijn fans zien.
‘Je ziet wel wie hier de leider van de stam moet worden, hè?’ pocht hij, terwijl hij verachtelijk een blik werpt in de richting van Isaak. O, hij is zo jaloers op dat halfbroertje van hem. Veertien jaar lang was híj het enige zoontje van sjeik Abram. Híj werd beschouwd als de erfgenaam. Maar sinds Isaak er is… Minachtend spuugt Ismaël op de grond. Moet dat kleine spook vóór hem geplaatst worden, alleen omdat mevrouw zelf zijn moeder is en niet Hagar, een slavin?…
‘Hoi, hoi, mannen. Ik ben de winnaar!’ roept hij schel.
Merkt Abraham niet dat Ismaël zo jaloers is? Nee, eigenlijk niet. Hij heeft andere dingen aan zijn hoofd. Maar Sara heeft het wel gezien. Met pijn in haar hart hoort ze dat Ismaël haar kind bespottelijk maakt tegenover zijn vrienden. Dat mag niet. Isaak is het kind waar Gods plan mee verder gaat.
Als het feest voorbij is en alle gasten weer naar huis, zegt ze dan ook: ‘Abraham, je moet Hagar en Ismaël wegsturen. Isaak is onze enige erfgenaam, maar daar zal Ismaël nóóit genoegen mee nemen. ’t Is nu al haat en nijd.’
‘Ben je nou helemaal mal!’ roept Abraham uit. ‘Ismaël is m’n kind, hoor! Die stuur ik niet zomaar weg!’
Hij beent de tent uit. Hoe kàn Sara zo iets voorstellen… Buiten bijt de koude nachtwind in zijn gezicht. Schitterend en indrukwekkend staat de sterrenhemel boven het tentenkamp.
‘O God.’ bidt Abraham. ‘Geef mij raad over Ismaël en Isaak…’
Ismaël ligt nog heerlijk te slapen als Abraham die ochtend zijn tent binnenstapt.
Hij kijkt eens naar zijn zoon zoals hij daar ligt. De wilde donkere krullen op het kussen, de trotse mond en donshaartjes op z’n bovenlip, het begin van een snor. O, het doet Abraham pijn om hem weg te sturen, maar het moet.
Gisteravond heeft God hem antwoord gegeven.
‘Abraham, doe zoals Sara je voorstelde. Stuur de slavin en haar zoon weg, terug naar Egypte. Want de belofte, die ik jou deed, over het volk dat geboren zal worden, gaat met Isaak verder en niet met Ismaël. Maar wees gerust! Ook Hagars zoon zal ik tot een volk maken, omdat hij van jou afstamt.’
‘Ismaël!’ roept Abraham zacht…
Die avond kan Abraham maar slecht de slaap vatten. Hij moet maar steeds aan Hagar en Ismaël denken. Hoe zouden ze het maken? In gedachten zag hij ze lopen. Hagar voorop en Ismaël er onwillig achter, zijn vuisten gebald, zijn schouders recht van opstandigheid. Hij denkt na over de weg die ze gaan moeten. Een moeilijke weg. Dwars door de steenachtige woestijn van Berseba.
Waar zouden ze slapen? Hoe komen ze aan de kost?
Abraham kan hen niet helpen, maar de Here wel.
Maanden en maanden later komt er een boodschapper langs met goed bericht.
Ismaël is getrouwd met een Egyptisch meisje. Ze wonen nu in de woestijn Paran, waar Ismaël een bestaan heeft opgebouwd als boogschutter. O, wat zijn Abraham en Sara blij dat ze dat horen. Ze vragen de man de oren van het hoofd.
En zo vernemen ze ook hoe de reis naar Egypte verlopen is.
De Here zelf bewaarde Ismaël voor de dood. Toen ze onderweg namelijk verdwaald waren en Ismaël bijna stierf van de dorst, toonde God Hagar een waterput en hij troostte haar met de woorden: ‘Hagar, vrees niet. Richt de jongen op, want Ik zal hem tot een groot volk stellen.’
‘Ai, ai, ai!’ roept iedereen. ‘Wat een wonder!!’
Abraham en Sara pakken elkaars gerimpelde handen vast en danken God. Kleine Isaak komt ook aanhollen. Hij klimt op Abrahams schoot. Hij knuffelt zich tegen Abraham aan.
Waarom zijn de grote mensen zo blij? Wat is er gebeurd? Ach ja, als je nog zo klein bent, snapt je nog niet dat je in je leven wel eens moeilijke beslissingen moet nemen.
Dat komt later wel als hij groot is. Want met Isaak gaat het verhaal verder.

Download PDF