Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)
Genesis 18
Als je verkeerd kiest, kan dat wel eens heel nare gevolgen hebben. Het kan zelfs bijna je leven kosten. Lot, de neef van Abram was zo iemand. Toen hij mocht kiezen welk deel van het land hij wilde gaan bewonen, koos hij de vlakte bij de Jordaan, mooi als een paradijs, met twee aantrekkelijke steden waar je lekker kon winkelen. Eerst woonde Lot bij de stad, toen in de stad en tenslotte was hij zelfs medebestuurder van Sodom. Maar daarmee kwam hij ook in aanraking met slechte, harteloze mensen. Zij deden de natuur geweld aan en interesseerden zich absoluut niet voor hun nageslacht. Precies andersom was Abram. Hoe God deze zondige stad ging straffen en Lot en zijn dochters nog maar nauwelijks gered werden, lees je in het volgende verhaal.
‘Jaaah! Grijp ze, pak ze!! We hebben d’r weer een paar!’
Wat is dat toch voor een gejoel in de stad Sodom. Er is altijd wel iets te doen, maar nu loopt zo goed als de hele stad uit. Voorop gaan een paar schreeuwende mannen. Ze hebben de armen om elkaar geslagen en ze hitsen de hele massa op. Hun smerige liedjes klinken door tot binnen in de huizen. En het volk van Sodom… vindt het nog prima ook. Men stampt mee op de maat van hun tophits.
Waar gaat deze bende heen? Wie willen ze pakken? Ik sidder als ik het opschrijf, maar het is echt waar. Ze willen twee engelen pakken, maar dat weten ze niet. Ze denken dat het gewone vreemdelingen zijn.
‘Ik ben zo blij, dat u in mijn huis bent gekomen.’ zegt Lot tegen de twee mannen, die bij hem aan tafel zitten. ‘Ik hoop dat de koeken u lekker smaken. Wilt u nog wat druiven?’
Met een klein gebaar geeft hij zijn vrouw het seintje om de vuile gastendoekjes te verwisselen voor schone.
Ja, Lot is een goede gastheer. Toen hij tegen het vallen van de avond deze twee vreemdelingen de stad binnen zag komen, stond hij meteen op om hen met een diepe buiging vriendelijk uit te nodigen in zijn huis.
‘Nee, danku,’ zeiden de mannen, ‘We slapen wel op het plein.’
Daar schrok Lot van. Hij kende zijn stadsgenoten maar al te goed. ’s Nachts gebeurden er onbeschrijfelijke dingen. En deze vreemdelingen,… knappe jonge mannen waren het…
‘Ach, alstublieft, wilt u mij de eer aandoen in mijn huis te komen… Even lekker uw voeten wassen, wat eten. We hebben goede bedden voor u.’ drong Lot aan. En de mannen deden het. Zonder dat hij het wist, gaf hij onderdak aan twee engelen…
Waarom stuurt God engelen naar Sodom? Waarom doen ze net of ze vreemdelingen zijn? Wel, de Here heeft veel onschuldige mensen horen schreeuwen om hulp. Onschuldig bloed is vergoten. Daarom laat Hij nu controleren wat er mis is. En er is heel veel mis. Er zijn zelfs niet eens tien goede mensen in de stad, alleen Lot en zijn gezin. Luister maar.
‘Bombombom!! Hé, Lot!! Waar zijn die mannen… We willen een spelletje met hen spelen!!’
De agressieve menigte is aangekomen bij Lots huis. Ze schoppen tegen de deur en bonzen op de luiken. Lot, die juist bezig is zijn gasten hun slaapkamers te wijzen, verstijft. Wat?… Dat is schaamteloos!! Dat ze dat durven. Hem, de rechter van de stad lastig vallen? Wacht! Hij zal ze wel eens toespreken. Snel glipt hij naar buiten en sluit de deur weer goed achter zich toe.
‘Kameraden,…’ begint hij, maar een luid gejoel maakt de rest van zijn woorden onverstaanbaar. En dat is maar goed ook, want het ging over zijn dochters en die kunnen hier beter helemaal buiten blijven.
‘Uit de weg! Opzij!!’ brult de massa. Letterlijk iedereen uit Sodom staat nu voor z’n deur. Hun gore koppen grijnzen hem hooghartig aan. Het lijkt wel een nachtmerrie.
‘Deze vreemdelingen krijg je niet,’ probeert Lot weer, ”t Zijn mijn gasten…’
‘Lot is zelf een vreemdeling!’ gilt een hoge stem.
‘Ja!!!’ beaamt de menigte. ‘En hij wil ons vertellen hoe we leven moeten! Bespottelijk. Pak hem mensen!’
Met een dikke stok komt een gespierde knaap op Lot af. Een ander laat dreigend zijn vuisten zien. Lot raakt in paniek. Wat moet ‘ie doen?… Wanhopig tast hij naar de deurknop achter zijn rug. Maar hij voelt… Een hand! Een engel trekt hem naar binnen.
‘Snel. Het oordeel komt. God stuurde ons om deze stad te verwoesten. Heb je nog kennissen of vrienden? Ga ze halen, vlug!’
‘Maar die lui voor de deur dan?’ bibbert Lot. De zenuwen gieren nog door zijn lijf.
‘Die druipen al af. Hoor maar. Wij hebben ze met blindheid geslagen. Nou kunnen ze je deur niet meer vinden. Ga door de achterdeur en haast je. Snel!!’
Even later staat Lot op de deur te bonzen bij de verloofdes van zijn dochters. Maar die lachen hem uit waar hij bijstaat. Lot legt het nog eens uit… Buiten begint het dag te worden.
‘Schiet op, Lot, kom mee!’ De engelen zijn hem achterna gekomen. Ze hebben waanzinnige haast. Er is geen minuut te verliezen. Lot voelt zijn hand vastgrijpen. Ook zijn vrouw en dochters worden meegesleurd. Snel, snel… Gods oordeel komt!
Het oordeel komt. Dikke zwarte wolken pakken zich samen, een gelige gloed valt over de huizen… Het gaat heel vies ruiken door giftige dampen die opstijgen uit de bodem en dan… zwavel en vuur. Het regent vuur. Hier, daar, overal!… Help, o help!
‘Ren voor je leven!’ roepen de engelen tegen Lot en zijn familie. ‘En kijk niet om. Vlucht naar de bergen!’
Lot hijgt: ‘Alstublieft… Kunnen we… niet beter naar dat kleine stadje Soar… Daar zullen we veilig zijn.’
‘Goed, ook dat zal ik doen,’ zegt de engel, ‘Het stadje wordt gespaard omwille van jou.’
Lot en zijn dochters halen het. Ze bereiken veilig Soar. Maar Lots vrouw? … Onwillig laat ze zich voorttrekken. Haar gedachten zijn nog bij al haar mooie spulletjes. Snel kijkt ze om en dan wordt haar lichaam overdekt met zout dat naar beneden regent. Ze verstart tot een vreemd gevormde pilaar…