Bijbelverhalen

NT. 01 – MARIA’S GROTE GEHEIM (Lucas1)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Lucas 1

Maria kan er met niemand over praten. Ze heeft iets meege­maakt… zo onverklaarbaar grandioos! ’t Is een wereldgeheim. Wie zou haar geloven? Haar vader en moeder niet, haar zusjes en broertjes niet, haar verloofde Jozef helemaal niet.
Ze zouden zeggen: ‘Maria, foei! Je fantaseert maar wat. Je denkt toch niet dat wij dat geloven?’
En als de mensen van Nazaret haar geheim weten, zullen ze haar misschien wel… doodgooien met stenen! Daarom zal Maria het aan niemand kunnen vertellen, zelfs niet aan haar beste vriendin. Dat is heel erg hoor! Want het nieuws is zo bijzon­der. Ze kan er ook niet over zwijgen. Zodoende zit ze hier stilletjes na te denken op het trapje dat de woonruimte van hun huis scheidt van het dierenverblijf. Ineens springt ze op! Natuurlijk, dat ze daar niet eerder aan dacht. Er zijn twee mensen die haar wel zullen geloven. Pft! Ze blaast een plukje haar naar achteren… Maar die wonen nogal ver weg…
‘Slifslof, slifslof…’
Snelle voetstappen op het droge erf melden dat Anna, haar moeder eraan komt.
‘Maria, waar zit je?’ roept ze vrolijk. ‘Ah, hier… Kijk eens wat ik zojuist voor je hebt gekocht: een mooie doek. Ja, nu je sinds een paar dagen verloofd bent met Jozef, de timmerman, moet je buiten deze hoofddoek dragen…’
Anna houdt de fijne, geweven doek omhoog terwijl ze naar haar dochter toeloopt om hem weer om te doen. Maria glimlacht vriendelijk. Ze vertelt haar moeder niets van haar grote geheim. Nog niet! Later misschien.
‘Bedankt mam,’ zegt ze, terwijl ze met duim en wijsvinger de stof betast, ‘Wat mooi! Ik zal er erg zuinig op zijn. Maar voordat ik trouw, zou ik nog graag een bezoek brengen aan tante Elisabet en oom Zacharias!’
Moeders ogen blijven vol verbazing op Maria rusten.
‘Kind hoe kom je daar nou weer ineens bij? Waarom wil je dat?’
‘Ik zou me kunnen aansluiten bij de rabbi en zijn familie. Zij gaan morgen op reis naar Jeruzalem…’ ant­woordt Maria snel, zonder op moeders vraag in te gaan.
Schouderophalend draait Anna zich om, pakt de schaal met boontjes, die gedopt moeten worden en antwoordt berustend: ‘Nou ja, je huwelijk vindt pas na de oogst plaats… Ik zal er met vader over praten…’

Onderweg naar het dorpje in Juda heeft Maria alle tijd om de gebeurtenis­sen die met haar geheim te maken hebben nog eens te overdenken…
Het was op die dag dat de Romeinse soldaten een man uit hun stadje kwamen arresteren, een opstandeling. Maria had de bange kreten van de man gehoord en was naar huis gevlucht met tranen in de ogen.
‘O God,’ bad ze in ’t halfduister van de kamer, ‘ zendt toch snel de Messias om ons te verlossen van de vijand!’
‘Hallo, meisje dat uitgekozen is door God. De Heer is met je!’ klonk plotseling een stem achter haar. Bliksemsnel draai­de ze zich om. Wie had daar gesproken? Een lichtende persoon stond zomaar in hun kamer… een engel van God…
Bevend zonk ze op haar knieën.
‘Je hoeft niet bang te zijn, Maria,’ stelde de engel haar gerust. ‘want je hebt genade gevonden bij God. Je zult een kindje krijgen en hem Jezus noemen. Hij zal Gods zoon zijn en op de troon van David zitten voor eeuwig. Aan zijn regering zal geen eind komen.’
Maria’s mond was kurkdroog van de zenuwen. Als in een droom hoorde ze zichzelf vragen: ‘Hoe kan ik een kind krijgen? Ik ben nog niet eens getrouwd?’
‘Maak je geen zorgen, de Heilige Geest zal het in je laten groeien.’ antwoordde de engel. ‘Trouwens, óók je tante Elisa­bet die nooit kinderen kon krijgen, verwacht over drie maan­den een baby! Want Gods woord heeft kracht!’ Maria werd er verlegen van. Wat een boodschap! Een mens heeft tijd nodig om zoiets groots te begrijpen.
Als het bonzen van haar hart wat bedaart zegt ze hees: ‘Als dit Gods wil is dan is dat wat mij betreft oké.’
Daarna verdween de engel…
Nu snap je natuurlijk wel waarom Maria naar tante Elisabet wou. Zij en haar man verwachten zelf immers ook een wonder van God! O, ze zou haar voeten wel vleugels willen geven om sneller te gaan…

Elisabet zit in huis. Al bijna zes maanden komt ze bijna niet buiten. Ook zij weet niet goed hoe ze haar geheim aan haar omgeving moet vertellen. Een ding is zeker: zij en haar man krijgen inderdaad een kind. Precies zoals de engel een half jaar geleden aan Zacharias had beloofd, toen hij in de Tempel als priester dienst deed. En dat kind, Johannes moet hij heten, zal de voorloper van de Messias worden.
In de hoek van de kamer, bij het open venster, zit haar man Zacharias in een oude boekrol te lezen. Het kleitafeltje, dat ze gebruiken om met elkaar te spreken, ligt naast hem op de grond. Sinds die ontmoeting met Gabriël kan hij geen woord uitbrengen.
Plotseling wordt de deur opengegooid. Een zee van licht stroomt naar binnen.
‘Tante Elisabet!’ klinkt het blij. Het is Maria.
‘O, tante, ik heb het goede nieuws gehoord! Gefeliciteerd!’
Ontroerd staat Elisabet op en loopt haar nicht met uitgesto­ken handen tegemoet.
‘Maria, meisje, ben jij daar?’ Maar halverwege staat ze eens­klaps stil en strijkt met haar handen over haar dikke buik. Het kindje bewéégt zo! Het is net of het ópspringt van blijd­schap! Ineens weet Elisabet het! De Heilige Geest fluistert het in haar hart. Opgewonden roept ze: ‘JIJ, MARIA! JIJ ZULT DE MOEDER WORDEN VAN DE HEER! Wat een eer dat je hier naar toe bent gekomen. Jij hebt ook de engel gezien! En wat goed van je om zijn boodschap meteen te geloven. Het gaat zéker gebeuren!’
Nu kunnen ze allebei hun vreugde kwijt. Ze vallen elkaar in de armen. DE MESSIAS ZAL GEBOREN WORDEN! Er komt een eind aan het lijden van hun volk. Ook Zacharias, door Elisabet op de hoogte gebracht, omhelst ontroerd zijn nicht.
En niemand vindt het gek als Maria spontaan een lied gaat zingen. De twee oude mensen neuriën zachtjes mee.
‘Diep van binnen zingt een lied voor God. De Messias komt en ik ben uitgekozen om zijn moeder te worden!.. Lalalalala!’

Download PDF