Bijbelverhalen

Slimme Nechem

Nechem zit op een strootje te bijten, met zijn rug tegen een citroenboom. Een dikke
vlieg wil telkens op zijn voet gaan zitten. Nechem beweegt even zijn tenen. Weg is de
vlieg om even later toch weer terug te komen.
Nechem is een jongen van tien, maar je zou hem jonger schatten. Zijn magere bruine
lijf heeft nooit genoeg te eten gehad. Schuin achter hem is de armoedige tent. Daar
woont hij in, samen met zijn moeder en zusje van drie. Heeft hij dan geen vader? Ja
hoor, maar die zit als slaaf op een slavenschip. Daar moet hij roeien, vastgebonden aan
een zware ketting. Vader had ingebroken bij een rijke koopman. Toen was hij gepakt en
door de rechter veroordeeld om op een galeischip te roeien. Misschien ziet Nechem
hem wel nooit meer terug.
Nechem denkt, dat vader gepakt is omdat hij niet slim genoeg was. Je moet je gewoon
niet laten pakken. Je moet heel voorzichtig en slim zijn en vooral goed uitkijken als je
steelt. Dan merkt niemand er iets van. Je bent op die manier snel rijk en
vanzelfsprekend ook gelukkig. Je hebt dan altijd meloenen voor de dorst en je eet
gerstebroodjes, zo vers, dat ze knappen als je erin bijt.
O, als Nechem toch eens rijk was! Dan zou hij deftige kleren aandoen. En iedereen zou
vol ontzag voor hem buigen. Ja, Nechem heeft het allang bekeken. Geluk is gewoon
een kwestie van slimmer zijn dan de anderen.
‘Nechem, eten!’
Moeders stem haalt Nechem uit zijn overpeinzingen. Eten? Als de wind zo snel gaat hij
bij de grote ronde steen zitten, die midden in de tent ligt. Nechem heeft immers altijd
honger. Moeder zet een pot met groentesaus op de steen. Nechem en zijn zusje krijgen
elk een homp brood, waarmee ze in de saus dopen. Zo lepelen ze alles naar binnen.
‘Mag ik de pot uitvegen, moeder?’ vraagt het zusje.
‘Niks der van,’ zegt Nechem, ‘Ik ben de oudste.’
Voordat moeder tussenbeide kan komen, heeft hij de pot al uitgeveegd met zijn laatste
stukje brood. Zo! Dat smaakte. Eigenlijk is alleen de bodem van zijn maag maar bedekt,
maar er is gewoon niet meer. Het is al erg lang geleden dat ze een lekker stukje vlees
hebben gegeten. Zusje zit te jengelen omdat ze haar zin niet heeft gekregen. Van
opwinding krijgt ze een hoestbui. Nechem denkt. ‘Ik moet toch eens proberen wat vlees
te matsen. Vanavond zal ik eens hier en daar wat neuzen.’
Het lijkt wel of moeder zijn onrust aanvoelt.
‘Je moet wat mest gaan zoeken, Nechem,’ zegt ze, ‘anders kan ik morgen geen brood
bakken… En ga eens vragen of je in de stad iemand kan helpen. Het is momenteel erg
druk in Bethlehem door die volkstelling van keizer Augustus. Wie weet kun je een
penninkske verdienen.’
Nechem geeft een ontwijkend antwoord. Och ja, misschien kan hij wat mazzelen. Even
later sjokt hij de weg naar Betlehem in.
Het is avond. De wind waait guur over het veld. Herders schurken zich dichter in hun
wollen jassen en gooien nog wat extra hout op het vuur. De schapen hebben geen
last van de kou. Ze grazen rustig door. De maan schuilt telkens even achter
wolkenflarden. In de struiken aan de rand van het veld beweegt iets. Het is niet de
wind. Het is ook geen wilde hond. Het is Nechem, die zijn kans afwacht om een
schaap te stelen. Hij heeft er al gauw één op het oog. Als dat beest nou maar een
beetje in de buurt blijft.
‘Tttt!’ roept hij, ’ttttt.’
Straks zal de maan achter een wolk verdwijnen. En dan… Wat zal zo’n schapeboutje
lekker smaken. Hm! Het water loopt hem al in de mond…
Opeens, heel onverwacht, gebeurt er iets… Het wordt zo maar licht!! Het lijkt wel of
de zon ineens gaat schijnen… Hoe kan dat nou? Nechems hart begint wild te
bonzen. Hij ziet de herders. Zij zijn duidelijk ook geschrokken. Kijk, ze vallen op de
grond en bedekken met de handen de ogen.
Wat zou dit toch zijn? Nechem meent heel vaag een stem te horen, een jonge
heldere stem… Plotseling is de lucht vol met … Ja, met wat? Een soort lichtgevende
wezens, die dichterbij zweven met een geruis als van een waterval. Nee, het is
muziek uit vele monden, zacht als een fluistering.
‘Ere zij God. Ere zij God!’
Het is zo duizelingwekkend verwarrend en mooi! Hoe lang het duurt? Nechem weet
het niet, maar zo onverwachts als het kwam, gaat het ook weer weg.
Duisternis overal. De opgewonden stemmen van de herders doen Nechem weer tot
zichzelf komen. De mannen wijzen naar Bethlehem. Nechem heeft het dus niet
gedroomd. Wacht eens! Ze gaan zomaar weg, allemaal. Laten ze hun schapen
alleen?
Dat is zijn kans!
Ondanks de prachtige ervaring gaat Nechem gewoon verder met zijn plan. Van
dromerijen kun je niet leven. Even later gooit hij, hup! een lus om de kop van een
schaap. Het blaat nauwelijks als Nechem het in de schaduw van de bosjes trekt. ’t
Blijkt een mooi beest te zijn met een dikke wollen vacht.
‘Ik noem hem Mazzel Tov.’ denkt Nechem, ‘Misschien brengt hij me geluk.’
Als moeder de volgende morgen het schaap ziet, schrikt ze erg.
‘Nechem! Wat heb je gedaan? O, Almachtige nu is mijn zoon ook al een dief!! Ga het
beest terugbrengen en gauw!’
‘Nee!!’ schreeuwt Nechem. ‘Niemand heeft me gezien. En dit schaap brengt geluk.
Het heet Mazzel Tov.’
Moeder doet water in de wijn. Sluw, zoals de armen nu eenmaal moeten zijn, zegt
ze: ‘Je moet het maar gauw slachten, dan eten we het op. Niemand kan het dan
meer terug vinden. Wacht, ik pak even het slachtmes van je vader. Dat heb ik onder
een zak verborgen, want het is zo scherp.’
Nechem klopt Mazzel Tov op de rug. Wat een prachtig beest toch! Wit met één
zwarte poot. Zijn zusje komt er ook bij staan.
‘Zacht he?’ zegt ze bewonderend. Ze slaat haar armpjes om het schaap zijn nek.
Nechem denkt weer aan die vreemde ervaring van gisteravond. Waar zouden die
herders naar toe gegaan zijn? Wat was er zo belangrijk dat ze hun schapen
verlieten? Als bij ingeving neemt hij het besluit: ‘Dit schaap slacht ik niet.
Het brengt geluk.’
Het is maanden later.
Wat een prachtige tenten worden er daar op de heuvel bij Jeruzalem opgezet.
Nechem kijkt zijn ogen uit. Knechten lopen af en aan om tapijten neer te leggen,
gordijnen op te hangen. Een tiental prachtige kamelen krijgen water en eten. Een
heerlijke geur van gebraden spijzen hangt boven het kamp. Nechems maag knort al
weer. Op een heuveltje vlakbij staan drie voorname heren opgewonden met elkaar te
praten. Soms wijzen ze in de richting van Bethlehem, dan weer kijken ze in de lucht
alsof ze daar iets zoeken…
Nadat Nechem had besloten Mazzel Tov niet te slachten, was hij weggegaan met het
beest. Moeder wilde voor geen goud dat hij in de buurt van Bethlehem bleef. Als men
ging zoeken zou men er al gauw achter komen dat Nechem de dief was. Dus was hij
naar de hoofdstad van het land getrokken, Jeruzalem. Hij sliep onder een
overhangende rots en door stelen en af en toe wat te werken kwam hij aan de kost.
Nechem is niet weg te slaan bij al die rijkdom. Eens zou hij ook zo rijk worden! Dan
zou niemand hem meer kwaad doen want als je rijk bent ben je machtig. Rijke
mensen mogen stelen. Niemand pakt ze. Hun rijke vrienden komen gewoon voor hen
op. Kijk, nu gaan die drie voorname heren weg. Ze slaan de weg naar Jeruzalem in.
Zeker om ergens een bezoek te brengen. Naar wie zouden ze toegaan?
Koning Herodus was ook rijk. En gemeen. Roven deed hij ook. Hij pakte de mensen
al hun geld af. Belasting noemde hij dat. Hij vermoordde ook mensen. Ja. Dat deed
hij niet zelf. Ben ie gek? Daar had hij zijn soldaten voor. Slim, hoor!
Een oude knecht, die op de spullen moet passen, zit wat te dommelen bij de zwarte
geitenharen tent. Nechem sluipt onhoorbaar naar de bosjes aan de achterkant. Hij tilt
het doek een beetje op en gluurt naar binnen. Niemand te zien. Nog eens kijken naar
de knecht. Die slaapt nog steeds, snurkt zelfs. Nechems oog valt op een paar
prachtige kalfsleren sandalen. Die zijn veel geld waard! Snel taxeert hij zijn kans en
graait ze mee.
Op een veilig plekje wordt de buit bekeken. De sandalen zijn nog mooier dan hij
dacht. Als ze meteen in de stad gaat verkopen, kan hij misschien vanavond nog een
goeie maaltijd gaan gebruiken in de Stenen Kan, de herberg op de hoek van de
Tempelstraat. Sjonge, wat een buitenkans.
Op de markt is het een drukte van belang. Geschreeuw, geblaat, de geur van rotte
sinaasappelen en vis, leer en uien. Armoedige kinderen, die overal tussendoor lopen.
Vrouwen met manden op het hoofd, priesters, zakenlieden, boeren. Allerlei soort volk
loopt er. Nechem zoekt een plekje naast een handelaar in riemen. Mazzel Tov wordt
aan een boom vastgezet. Hij blaat van de honger. Nechem vindt een rotte appel.
‘Hier, vreet dit maar, beest.’ zegt Nechem. ‘Straks krijg je vers gras.’
Zorgvuldig legt hij de sandalen op de grond en gaat erbij zitten. Nou slim zijn! Je
snapt toch wel dat boerenmensen geen dure sandalen kunnen kopen. Rustig
wachten op een rijke klant. Na een tijdje ziet hij er al een paar aankomen.
‘Zeer geachte heren,’ roept hij, buigend als een knipmes, ‘Kijkt u eens wat een
buitenkansje. Een paar prachtige kalfsleren sandalen, zacht als de billetjes van een
pasgeboren baby’tje. Werkelijk heel goedkoop!’
Zijn rappe taal trekt de aandacht van de rijkelui. Ze komen warempel dichterbij. Dan
gebeurt er iets dat Nechem niet heeft voorzien. Eén van die rijke mannen roept uit:
‘Alle sterren aan het firmament! Dat zijn m’n eigen sandalen!’
Razendsnel snapt Nechem zijn oerstomme vergissing. Hij laat de sandalen in de
handen van de verbaasde man en gaat er als een haas vandoor.
‘Houd de dief!’ wordt er geroepen. Een soldaat, die daar toevallig dichtbij staat, zet de
achtervolging in, tuk op een beloning.
Nechem hijgt. Zijn hart bonst in de keel. Hij slaat een steegje in en hoort de
stampende laarzen achter zich. Toch weet hij door zijn vlugge loop te ontkomen. Ja,
zo’n jochie als hij kent elk straatje. In het halfdonker van de schaduw van een oude
boom zit hij uit te puffen. Dat was op het nippertje.
Opeens bedenkt hij tot zijn grote schrik dat Mazzel Tov nog aan de boom
vastgebonden staat!
Na eerst bij de waterverkoper wat water gebedeld te hebben, sluipt
Nechem naar de plaats waar hij z’n schaap heeft achtergelaten. De boom staat er
nog en het touw is er ook nog. Maar Mazzel Tov is weg. Waarschijnlijk meegenomen
door die rijke lui. Och, als ze hem maar niet slachten. Nechem bedenkt wel tien
manieren om Mazzel Tov terug te stelen. Even voelt hij in de binnenzak van zijn
kleed. Ja, zijn mes is er nog.
Onderweg naar de tenten van de rijkelui haalt Nechem een herder met schapen in.
Hij sluit zich bij hem aan.
‘Goedenavond, baas.’ groet hij vriendelijk. De herder, een man van weinig woorden,
bromt wat in zijn baard. Hij is toch wel wel blij met wat gezelschap op de saaie weg.
Bij het kamp van de drie wijzen worden ze geroepen. Nechem zet zich schrap om
weg te hollen, bang dat ze hem moeten hebben. Maar nee. Iemand wil schapen
kopen.
Nechem wacht ogenschijnlijk rustig af als de herder onderhandelt met een knecht,
maar zijn hersens draaien op volle toeren. Wat kan hij doen? Behulpzaam biedt hij
aan te helpen met het vangen en wegbrengen van de dieren. Terwijl de knecht een
tent binnen gaat om geld te halen, drijft Nechem de beesten binnen een omheining
en wie laat hij dan tegelijk naar buiten? Juist ja, Mazzel Tov. Hij jaagt hem de bosjes
in en gaat dan weer terug.
Maar op dat moment staat er onverwachts iemand voor hem.
‘Wat moet dat, vriend?’ vraagt die man.
Het is één van de rijken. Nechem is erbij.
‘Hier heb ik die kleine gauwdief!’
Binnen in de tent zitten de andere mannen. Ze nemen hem niet zonder leedvermaak
op.
Nechem duikt met een angstig gezicht weg in een hoekje. Al moeders
waarschuwingen schieten hem door de gedachten. Wat zou er nu met hem
gebeuren? Een van de mannen, die ziet dat het joch zo mager is, gooit hem een
trosje dadels toe. Gretig begint Nechem ervan te eten.
‘Waarom stal je dat schaap?’ vraagt iemand.
‘Het is mijn schaap!’
‘Zo, dus jij was die jongen die mijn sandalen had gestolen en ze mij dan weer terug
wilde laten kopen!’ lacht de man, die Belsasar blijkt te heten.
‘Toch is het mijn schaap.’
‘Ja, een schaap is eten en dat krijg je niet te veel als ik zo eens naar je kijk.’
‘Ik eet mijn schaap niet op, meneer ‘ zegt Nechem nu wat beleefder. Misschien als hij
slim is en beleefd blijft, dat er toch een klein kansje inzit dat hij Mazzel Tov terug
krijgt.
‘Nee? Waarom niet?’ vraagt Kaspar, de oudste van de drie verbaasd.
‘Het is Mazzel Tov. Dit schaap brengt me geluk.’
‘Geluk komt alleen van de Almachtige, geprezen zij zijn naam,’ zegt Baltasar zacht.
De ander twee beamen dat.
Maar Nechem zegt: ‘De Almachtige kijkt niet naar ons arme mensen om Hij heeft
alleen de rijken lief. En als je de Almachtige niet als vriend hebt, dan moet je gewoon
slim zijn.’
Voordat hij het weet zijn deze woorden over zijn lippen gekomen.
‘Je vergist je, vriendje.’ antwoordt Baltasar, ‘Vroeger dachten wij dat ook, maar sinds
kort weten we dat de koning van Vrede niet in een paleis woont, maar te vinden is bij
de armen. Wij zijn naar hem op zoek. De sterren zeggen ons dat Hij, een kind nog
slechts, in de buurt van Betlehem te vinden zal zijn.’
‘In Betlehem ben ik goed bekend,’ zegt Nechem, ‘Daar kom ik vandaan. Mijn moeder
woont er en mijn zusje.’
‘Goed,’ besluit Melchior, ‘Wij geven je schaap terug als je ons begeleidt tot Betlehem.’
Die avond wordt het kamp opgebroken. De Wijzen, zoals ze door ieder genoemd
worden, reizen in de nacht vanwege de ster, die ze volgen. Nechem is al lang blij dat
alles zo goed is afgelopen. Opgewekt loopt hij voor hen uit.
Melchior ziet hem gaan. Wat een pienter knulletje. Jammer dat hij steelt. Als hij zo
door gaat komt er niks van hem terecht. Zacht roept hij hem.
‘Nechem, ik wil eens met je praten. Heb jij wel eens gehoord van die koning,
waarover wij het vanmiddag hadden? Hij zal een rechtvaardige zijn. Ik heb het in de
profetenrollen van jouw land gelezen.’
‘Koningen zijn nooit rechtvaardig,’ zegt Nechem beslist. ‘Ik denk dat u droomt. Aan
dromen heb je niks, zegt m’n moeder altijd. Ik heb ook wel eens iets meegemaakt.
Het was alsof er duizenden engelen aan het zingen waren. Ik werd zo blij en
gelukkig. Maar het brengt je geen brood op de plank. Jongens die arm zijn, zoals ik,
moeten slim zijn. Alleen de rijken kunnen stelen zonder gepakt te worden.’
Melchior is het niet met hem eens.
‘Je vergist je, kleine vriend. Ook ik kan niet doen wat ik wil, want Hij die in de hemel
woont kent mijn gedachten. En wat die droom betreft, waarover ik het had, je zult zelf
kunnen zien of ik gelijk heb. We zijn er zo meteen.’
Het is een vervallen hut waar ze binnengaan. De Wijzen voor wie iedereen als een
riet buigt, knielen nu zelf neer op de stoffige grond. Ze kijken vol eerbied naar een
kind dat slaapt. Het kleine duimpje in de mond. Zijn moeder en vader staan er met
vochtig glanzende ogen bij. De Wijzen bieden geschenken aan. Dure geschenken,
wierook, goud en mirre. Nechem kijkt van een afstandje ook naar het kind. Hij
overlegt.
Zou dit de toekomstige koning kunnen zijn? De rechtvaardige?
Er gebeurt iets vreemds met hem. Ineens krijgt hij geloof. Dezelfde vreugde als eerst
in het veld trilt door zijn magere lijfje. Hij stapt dichterbij en knielt bij de kribbe.
‘Je hebt wel alle geluk van de wereld nodig,’ zegt hij tegen het kind, ‘Daarom mag je
mijn schaap hebben, Mazzel Tov!’
Op dat moment wordt de mooie sfeer verbroken door een binnenkomende man.
‘Maria,’ roept hij bij de deur, ‘hier is een deken voor je van mijn vrouw.’
Dan, de gasten ziende: ‘O, ik wist niet dat je bezoek had. Goedenavond, heren.’
Zijn blik glijdt ook over Nechem en het schaap. Dan verandert de uitdrukking van zijn
gezicht.
‘Maar hoe is dat mogelijk! Daar staat mijn schaap met zijn ene zwarte poot!! Dat
beest is me een tijd geleden ontstolen.’
Nechem krijgt een rode kleur. Nou is hij er toch nog bij.
‘Mazzel Tov,’ zegt hij, ‘Ja, dat is uw schaap. Ik heb het gestolen toen de engelen
zongen.’
Hij aait het dier en zegt zachtjes: ‘Ik had je aan de koning willen schenken, maar je
bent van de herder.’
Maria, gevoelig als ze is, merkt de gespannen sfeer. Ze pleit voor Nechem. ‘Herder
Josias, wil je het de jongen vergeven?’
Ja, de herder vergeeft het hem. Dan rest Nechem nog maar één probleem. Hij heeft
niets om aan het kindje te geven.
Maar Melchior troost hem en zegt: ‘Deze koning wil jou iets geven, Nechem. In Zijn
naam vraag ik je om mijn knecht te worden. Hoe vind je dat?’
Wat is Nechem blij. Hij, de arme dief mag knecht worden bij de rijke Melchior. Zo
heeft het schaap Mazzel Tov, hem echt goed geluk gebracht.

Download PDF