Bijbelverhalen

OT. 30 – Farao’s macht gebroken (Ex. 10,11)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Exodus 10,11

Oei! Oei! Er is een grote verwarring en angst in het vroeger zo mooie land Egypte. De mensen slaan zich op de borst van wanhoop en schuilen weg in hun huizen. Na al de ellende van de laatste tijd, plaag op plaag, veepest, hagel, sprinkhanen, heeft nu de belangrijkste god hen in de steek gelaten. Ra, de zonnegod, die elke dag in zijn prachtige wagen langs de hemel gaat, is nu al drie dagen weggebleven. Hoe kan dat? Het dagelijkse leven is ontwricht.
In het Grote Huis vergadert de Farao koortsachtig met zijn raadgevers en de Hogepriester van de tempel van Ra.
‘Het komt allemaal door die God van de Hebreeën,’ buldert hij. M’n hele land ligt in de vernieling. Voor miljoenen schade is er aangericht… En nu deze dikke duisternis.’
‘Hogepriester,’ vervolgt hij nijdig, (Z’n lippen versmallen zich tot een streep.) ‘Welke van onze goden is er in staat om hier iets tegen te doen?’
De hogepriester zwijgt in alle talen. Hij heeft gedaan wat hij kon, extra grote offers gebracht, gebeden opgezegd, horoscopen getrokken… Farao begrijpt zijn onuitgesproken woorden. Hij buigt het hoofd. ‘Goed dan.’ besluit hij wijselijk. ‘We zullen de slaven laten vertrekken, maar zonder vee. Dat is van mij. Roep die Hebreeuwse leiders.’
Terwijl dit bevel wordt uitgevoerd, komt een knecht het verheugende nieuws brengen dat het buiten weer licht wordt.
‘Nee, majesteit, ook ons vee moet mee,’ zegt Mozes kortaf als hij het voorstel van de Farao hoort, ‘geen hoefje mag ontbreken.’
Nee? Tegen de Farao? Heeft dit woord in deze zaal hier ooit geklonken? Hoewel Farao op een verheven troon zit en Mozes beneden aan de trappen staat, lijkt het wel of hij de gelijke is van de Farao. Maar Mozes weet dan ook, dat God hem opdracht geeft om zijn geslagen volk te bevrijden. O, hij voelt drommels goed dat Ramses hen weer niet zal laten gaan en dat maakt hem heel kwaad. De dienaren van de Farao gniffelen achter hun hand. Mozes is erg populair onder hen. Ze mogen hem graag. Die kerel heeft lef. Het lachen vergaat hen echter als de Farao buldert: ‘Van uw God?? Ik haat die God. Vooruit, laat me jullie gezicht nooit meer zien, anders zal ik jullie laten doden!’
Mozes geeft lik op stuk. ‘Inderdaad,’ antwoordt hij ijzig beheerst, ‘Uwe majesteit zal ons gezicht niet meer zien, want God zal midden in de nacht door Egypte gaan en ELKE EERSTGEBORENE DODEN. Van het vee, de mensen en ook van u, eerbiedwaardige Heer van het Grote Huis. Dan zullen uw knechten op hun knieën smeken of we willen vertrekken…’
Zonder op een reactie van de Farao te wachten, verlaat hij met Aäron de troonzaal.
‘Nee, maar.’ zegt de Farao.
‘Ongehoord,’ fluisteren de lakeien.
‘Haha!’ spot de kroonprins, die gekleed in goudbrokaat, een pantervel om zijn schouders, naast zijn vader zit, ‘Alle goden van Egypte zullen mij beschermen.’
‘De Heer zal jullie beschermen,’ zegt Mozes tegen het volk zodra ze allemaal bij elkaar geroepen zijn. ‘Maar… luister heel goed naar onze instructies.’
En de mensen die allang niet meer twijfelen aan hun leider, kijken hem gespannen aan. Dan vertelt Mozes wat de Here van plan is te gaan doen. Op de tiende nacht van de maand zal een engel door het land trekken en alle eerstgeborenen doden. Overal, in alle huizen zal die engel komen, behalve… DAAR WAAR HET BLOED VAN EEN LAM OF GEIT AAN DE DEURPOST IS GESMEERD.
‘Braad het dier aan het spit en eet het helemaal op, met uw gezin of samen met een ander gezin. Eet er ook matses bij en bittere groenten. Maak u helemaal klaar om onmiddellijk te vertrekken als wij het sein geven. Begrepen?’
Dan barst het rumoer los. Iedereen wil wel iets vragen.
Op de negende van de eerste maand heerst er een opwindende drukte bij de Israëlieten. Er worden dingen verhandeld die niet mee te nemen zijn, koffers gepakt en laatste regelingen getroffen.
‘Mam, waar moet ik deze potten laten?’
‘Jona, ga even een bosje hysop plukken, dan kan pappa het bloed aan de deurpost smeren.’
‘Mag ik dat doen, pappa?’
‘Nee, m’n kind. Dit is van het allergrootste belang. Dat doe ik zelf. Houd jij de schaal maar vast.’
‘Jakob, daar is de tentenhandelaar met de nieuwe tent.’
De hele dag door een geren en gevlieg, maar als de avond valt, verdwijnt iedereen in zijn huisje, schuilen allen achter de met bloed bestreken deur. Met kloppend hart, dat wel.
Ja, hoe moet ik je die nacht nou beschrijven, die gruwelijke nacht dat God scheiding maakte tussen Egypte en Israël? Terwijl het volk van God bij het schijnsel van olielampen het paaslam opeet, terwijl ze hun liederen van geloof met bibberende stem zingen, hoor je buiten overal koeien loeien, paarden hinniken, mensen in wanhoop gillen en jammeren. Er is angst en dood, woede en machteloosheid.
‘Pappa, waarom is deze nacht anders dan de andere nachten?’ vraagt een kind.
‘M’n zoon, o m’n zoon!’ jammert de Farao. Zijn trots, zijn toekomst, zijn hoop, alles ligt in scherven. Hij klemt zijn dode kind in zijn armen en vervloekt al zijn onmachtige goden.
‘Laat die Hebreeën weggaan, alsjeblieft, met alles wat ze mee willen nemen!’ brult hij wanhopig. ‘En laten ze bidden voor mij en mijn volk.’
‘Ga, ga alsjeblieft,’ smeken Farao’s knechten Mozes. ‘Hier, neem deze sieraden mee, deze gouden borden en die ring.’
Als de zon de volgende dag opgaat in rozerode kleuren begint er voor het volk van God een onvergetelijke dag, een nieuw tijdperk. Juichend passeert gezin na gezin de landsgrens. Het oude is voorbij. Met al hun bezittingen en al hun vee, vertrekken de Israëlieten op weg naar het Beloofde Land.

Download PDF