Bijbelverhalen

OT. 51 – GOD WOONT TOCH NIET IN EEN KIST!

‘Nee, Hofni, dat mag niet! Dat wil God niet!’ klinkt zachtjes een bevende stem.

De stokoude blinde priester Eli staat wankelend op van zijn stoel. Hij steekt zijn handen naar voren om te voelen waar hij is. Zijn gezicht staat angstig.

‘Pinehas, niet doen! De ark mag niet zomaar gepakt worden uit het Allerheiligste. Dat weten jullie best! Samuël, Samuël, waar ben je toch?’

‘Hier ben ik, vader Eli,’ zegt een donkere jongeman, die vlak naast hem staat. ‘Kom, gaat u nu maar rustig zitten. U bent veel te oud om u zo op te winden…’

Eli gaat zitten, helemaal van streek. Samuël blijft naast hem staan. Zijn hand rust troostend op de arm van de oude man. Hij is ook boos op die twee ongehoorzame priester. Maar wat kan hij als jongen doen tegen die grote kerels? Hij weet dat ze toch hun eigen zin doen. Kijk, daar gaan ze. Met een strak gezicht kijkt Samuël hen na. Wat dom van ze om te denken dat Gods in een kist woont.

Eli hoort hen weggaan. Hij mompelt wat in zijn baard. Er is verdriet en bezorgdheid in zijn hart. Dit loopt vast verkeerd af. O, was hij maar jonger, dan zou dit alles niet gebeurd zijn.

Waarom wordt er zo met de ark gesjouwd? Waarom laten ze die mooie gouden kist met de engelen erop niet gewoon op zijn plaats staan in het Allerheiligste, achter het geborduurde gordijn? Zo had God het toch aan Mozes bevolen?

Dat komt omdat Israël had verloren van de Filistijnen. Er waren ongeveer vierduizend man gesneuveld. Niemand begreep waarom God niet had geholpen. Ze vergaderden erover en bespraken de zaak. Tenslotte kwamen de leiders van het volk op het idee om de ark te laten halen. Als die bij hen was, zouden ze vast winnen. Dan moest God wel helpen. Hij woonde toch in die ark?

Zo kwam er een snelle loper bij de tempel van Silo aan. Hijgend vroeg hij of Hofni en Pinehas gauw met de ark wilden komen. En die twee ruwe, brutale mannen waren wel voor een avontuurtje te vinden.

‘Hooo!! Ho-ho-ho! Hoeraaa!’ roepen de Israëlieten zodra ze de ark zien. Ze springen en dansen van vreugde. De grond dreunt ervan. Nu zullen ze winnen, want God is bij hen. Dat geschreeuw horen…. de Filistijnen.

‘Wat is er bij die Hebreeën aan de hand?’ vragen ze. De wachtposten turen scherp naar de overkant. Dan zegt er één: ‘Volgens mij hebben ze een god bij zich!’

‘Wat zeg je me nou?’ roept een hoofdman. ‘Laat mij eens kijken! Ga eens weg… Ja, warempel! O wee, nu gaan we eraan, mannen. Ze hebben hun god bij zich. Nou, dan kunnen we wel inpakken.’

‘Is die God dan zo machtig?’ vraagt een soldaat dom.

‘Machtig? Man, hou op! Dat is die God die de Egyptenaren allerlei ziektes heeft gestuurd. Vreselijk gewoon!’

De hoofdman loopt snel naar de officierstent om het slechte nieuws aan de generaal te gaan vertellen.

‘Hoi, hoi, hoi!!’ schreeuwen de Israëlieten nog steeds. ‘Wij gaan winnen. Wij gaan winnen! Leve Israël!!’

De generaal van de Filistijnen, een grote brede man met een geweldige snor en strenge ogen, snauwt: ‘Laat alle soldaten aantreden. Ik ga ze toespreken.’

Even later staan ze daar, met knikkende knieën en sombere gezichten.

De generaal brult: ‘Mannen, grijp moed! Vecht dapper, anders zijn jullie straks slaven van die Hebreeën!’

Dat helpt. De Filistijnen vechten als leeuwen. Israël wordt finaal verslagen. De rest van het leger vlucht naar huis.

Als de avond valt, lopen er Filistijnse soldaten over het veld. Ze zoeken alles wat nog waarde heeft en nemen dat als buit. Speren, lansen, sandalen, geld en eten.

Plotseling zien ze iets glanzen in de bosjes. Wat is dat? Het lijkt wel goud…

Dat is… ja, dat is de ark van de Israëlieten. Er liggen twee dode mannen naast met priesterkleren aan. Het zijn Hofni en Pinehas. De rovers laten hen liggen, maar de ark nemen ze mee. O, wat een schande voor Israël.

Diezelfde avond bereikt een boodschapper Silo. Hij rent regelrecht naar Eli.

‘Uw twee zoons zijn dood!’ hijgt hij.

‘En de ark?…’ vraagt Eli hees.

De boodschapper neemt een grote slok water uit een kruik die Samuël hem aanreikt, veegt met de rug van zijn hand zijn mond schoon en zegt: ‘De ark is buitgemaakt door de Filistijnen.’

Dat is teveel voor de oude Eli. Hij valt achterover en sterft.

Deze rampdag zal Samuël nooit vergeten. Eli dood, duizenden doden en de ark in handen van de rovers. Gelukkig weet Samuël dat God niet in een kist woont, maar in de hemel.

‘Help me, Heer, om het volk op de goede weg te leiden,’ bidt hij zachtjes.

Download PDF