Bijbelverhalen

ILL. 043 De puzzel

Constant, een jongen van elf, kon wel een duwtje in de rug gebruiken wat betreft zijn aardrijkskundecijfer op school.

Daarom kocht zijn vader, op aanraden van de directeur, voor hem een puzzel van de wereld. Met zo’n driehonderd stukjes was de puzzel best een flinke kluif voor Constant. Je moest alle landen op hun plek leggen: Engeland, Zweden, EthiopiĆ«, AustraliĆ« en Iran…

 

Vader hielp hem een beetje op weg, door uit te leggen dat Constant eerst met de hoekjes en dan met de rechte kantstukjes moest beginnen.

‘Zo,’ dacht hij bij zichzelf, ‘die is wel een poosje zoet, dan kan ik lekker even naar mijn favoriete sportprogramma kijken.’

 

Maar wie schetst zijn verbazing toen Conrad na een flink kwartiertje al kwam melden dat hij de puzzel af had.

‘Hoe kan dat nou,’ vroeg vader. ‘heeft iemand je soms geholpen?’

‘Nee, hoor, pap,’ zei Conrad geheimzinnig, ‘het was gewoon erg makkelijk. Ik legde de puzzel eerst ondersteboven…’

‘Ondersteboven?’ vroeg vader, ‘dat is toch nog moeilijker?’

‘Nee, hoor.’ lachte Conrad, ‘want aan de achterkant staat het gezicht van de Heer Jezus. Als het beeld van Jezus goed is, is ook de wereld heel!’

 

Conrad had door de puzzel misschien niet veel inzicht in aardrijkskunde gekregen, maar hij had zeker een tien verdiend voor wereldbeschouwing.

 

 

 

 

 

 

 

Download PDF