Bijbelverhalen

NT. 07 – VAN EEN VISSER DIE IN EEN NET KWAM

‘Goeiemorgen, Johanna!’

In de deuropening van het kleine vissershuisje te Kapernaüm verschijnt een breedgebouwde man. Hij stinkt naar vis. Z’n handen zijn rood en kapot van het inzouten van de vis. Zijn kleren zitten onder de schubben, maar zijn bruinverbrande gezicht straalt van levenslust.

‘Goeiemorgen, Simon!’ zegt zijn vrouw.

‘Ben je nu al terug?’

Ze wil snel wat geitenmelk en brood voor Simon halen.

‘Laat maar, vrouw.’ Simon gebaart met zijn handen dat het niet hoeft. ‘Ik ga zo weer terug om me te wassen in het meer. Maar eerst wil ik weten of het echt waar is.’

‘Wat?’

‘Is Jezus in onze straat komen wonen, of heeft Andreas dat uit zijn grote duim gezogen?’

‘Jaja!’ klinkt het blij. ‘Het is echt waar. Ik heb al met zijn moeder Maria gesproken.’

‘Te gek!!…’ schreeuwt Simon opgewonden, ‘Moet ik er snel naar toe, heel snel.’

Weg istie.

‘Hé, Simon, wacht! Je kan toch zo niet…’ roept zijn vrouw hem nog achterna, maar het is al te laat. Simon gaat zoals hij is naar Jezus.

‘Rabbi Jezus!’ roept hij blij als hij hem ziet. Hij wil hem wel omhelzen, maar op het laatste ogenblik bedenkt hij zich. O ja, zijn kleren zijn vies van de vis.

‘Wat fijn, Jezus, dat u hier komt wonen.’

Jezus is ook blij om Simon te zien. Hij vraagt hoe het met de visvangst gaat.

‘Fantastisch!’ antwoordt Simon. ‘Als het zo doorgaat kan ik gauw een nieuwe boot laten bouwen. De vis wordt zelfs in Jeruzalem verkocht. Maar u, Heer, gaat u hier een timmerwinkel voor uzelf beginnen?’

Jezus zegt glimlachend: ‘Nee, Simon. Ik ga ook vissen.’

Daar snapt Simon niks van. Gaat de Heer vissen?

‘Heb je zin om vanavond met je broer bij mij op bezoek te komen?’ vraagt Jezus, die zijn verbazing bemerkt.

‘Dan hoor je er meer over.’

Eigenlijk kunnen vissers ’s avonds niet op bezoek gaan. Dan moeten ze vissen. Maar voor een keertje moet het werk dan maar wachten. Ze kunnen ook morgen overdag met het werpnet gaan vissen, dat is een net dat je met een grote boog uitgooit vanuit je schip en even later weer binnenhaalt. Soms zit er niks in, soms veel.

 

Het nieuws dat Jezus in de stad is, gaat als een lopend vuurtje rond. Veel mensen willen hem horen spreken. Zo komt het dat Simon en Andreas zich door de mensenmassa moeten heenwringen om in Jezus’ huis te komen.

‘Daar zijn Petrus en Andreas!’ zegt Jezus.

Simon glimlacht. Hij is best trots op die bijnaam, die Jezus hem heeft gegeven. Petrus betekent kei of rots. De beide broers zoeken een plaatsje om te zitten. Iedereen kent die twee actievelingen. Andreas, altijd klaar om iemand te helpen. Simon, vrolijk, maar ook gauw kwaad, vooral als er ergens onrecht gebeurt. En in Kapernaüm gebeurt veel dat niet goed is.

Weet Jezus dat? Jazeker. Luister maar naar zijn woorden.

‘Mensen, jullie moeten je bekeren, want er komt een nieuwe wereld..’

‘Wat is dat voor iets?’ vraagt iemand.

‘Het is net een sleepnet,’ bedenkt Jezus, ‘waar je van allerlei vis in vangt. Brasem, paling, barbeel en sardientjes. God heeft allerlei soorten mensen nodig in zijn koninkrijk.’

Een paar guerrilla’s  denken dat Jezus een leger gaat verzamelen om de Romeinen het land uit te jagen. In een donker hoekje kreunt een zieke vrouw. Jezus stapt over de mensen heen om bij haar te komen. Troostend legt hij zijn hand op haar hoofd.

‘Ik ben gekomen om verloren mensen te zoeken en te redden. In die nieuwe wereld wordt alles met liefde gedaan, niet met geweld. Geloof je dat?’

De vrouw voelt zich meteen wat beter. Ze snikt. ‘Ja, Heer, ik geloof…’

Simon kijkt vol bewondering naar Jezus. Zoals hij daar staat in het zwakke licht van een olielamp met al die mensen om zich heen… Zoveel mensen die de weg naar God kwijtgeraakt zijn… Simon heeft er geen woorden voor. Altijd zou hij bij Jezus willen blijven. Altijd…

Die avond gaat hij laat naar bed. En nog kan hij niet slapen. Er stormen zoveel gedachten door zijn hoofd.

 

Als de broers de volgende ochtend met een werpnet bij de zee staan te vissen zien ze Jezus komen met een groep mensen achter zich aan. Simon gooit zijn netten neer en loopt de Heer tegemoet.

‘Waar gaat u heen, Meester?’ vraagt hij onhandig.

Jezus kijkt zijn vrienden aan en zegt: ‘Kom dan zal ik je leren om mensenvissers te worden.’

Meegaan met Jezus? Mensen vissen voor die nieuwe wereld? Natuurlijk gaat hij mee.

Denkt Simon niet aan zijn nieuwe boot? Aan veel geld verdienen? Aan zijn familie?

O jazeker wel. Maar God zal voor alles zorgen. Daarvan zijn de twee broers vast overtuigd. Even later roept Jezus nog twee vissers, Johannes en Jakobus om hem ook te volgen. Zo komt het dat de Heer die dag vier vissen vangt. Maar de grootste vis is toch wel de vrolijke Simon Petrus.

Download PDF