Bijbelverhalen

OT. 49 – DROOG JE TRANEN, HANNA

Er zit een jonge vrouw op een stenen muurtje voor haar huis. Ze kamt haar mooie, lange zwarte haar. Ze kamt het steeds maar weer zonder erbij na te denken. Haar ogen staan zo triest. Heeft ze soms gehuild? Haar mond lacht niet. Zelfs niet om de grappen van de kinderen, die krijgertje spelen om het huis. Er kruipt een mooie groene rups over haar schoen. Ze ziet het niet. De vrouw is Hanna.

Binnen in het huis is een andere vrouw druk bezig.

‘Joachim,’ roept ze, ‘Doe je sandalen aan. We gaan zo weg.’

Ze maakt eten klaar, veegt snotneusjes af en bindt hoofddoekjes vast. Die vrouw is Peninna.

Buiten op het veld loopt een boer. Hij trekt een onwillige koe mee aan een touw.

‘Vort!’ roept hij, ‘Doorlopen jij!’

Met een dun twijgje slaat hij de koe zacht op haar achterlijf. Die man is Elkana. Hij is de vader van al die rumoerige kinderen. Maar hij is ook de man van Hanna, het eenzame vrouwtje dat haar haar kamt. Hanna heeft geen kinderen. Daarom is ze zo verdrietig.

De hele familie gaat een paar dagen uit. Ze gaan naar het heiligdom in Silo, waar de ark van God staat. Ze gaan daar de Here God een offer brengen. Daar is die koe voor. Het is de mooiste, beste koe van de boer.

De kinderen lachen en maken grappen. Het is erg fijn om naar Silo te gaan. Vorig jaar hebben ze ook leuke dingen meegemaakt. Ergens onderweg is een rotsblok waar het krioelde van de hagedisjes. Zouden die er nog zijn?

‘Kom eens allemaal hier,’ zegt vader, ‘Ik heb voor iedereen een cadeau.’

O, wat leuk… Ieder krijgt iets. Een nieuwe jas of een mooie armband, een riem van gevlochten leer of een beurs met geld. Peninna krijgt ook een cadeau.

Maar het allermeeste krijgt toch… Hanna.

Elkana geeft haar wel tweemaal zoveel als Peninna.

‘Omdat ik zoveel van je houd!’ zegt hij lief. ‘Zal je dan niet meer zo verdrietig zijn? Ik ben je toch meer waard dan tien zonen?’

Hanna moet een beetje lachen omdat Elkana zo lief voor haar is, maar diep in haar hart blijft het stille verdriet. Dat wordt weer erger als Peninna haar jaloers aankijkt en met een vals lachje zegt: ‘Hanna, kun jij niet even die zware tas op de ezel zetten? Ik heb het al zo druk met al mijn kinderen en jij hebt toch niks te doen.’

Uit de verte kun je het heiligdom al zien liggen. Een stralend wit gebouw, te midden van groene bomen. Wie is er eigenlijk de baas over het heiligdom? Wie maakt alles zo netjes schoon? Dat is Eli, de dikke priester. Alle mensen uit de buurt kennen hem. Vandaag heeft Eli het erg druk. De boer Elkana is gekomen met zijn gezin om te offeren. Eli kent hem wel. Elkana komt elk jaar zodra het voorjaar wordt. Vandaag offeren ze een prachtige koe. Eli glimlacht. Daarginds ziet hij het kampvuur al branden. Al die kinderen van de boer zijn bezig om het vlees te roosteren. Hun moeder geeft het jongste kind de borst.

‘Wat is het toch een zegen van God,’ denkt Eli, ‘als je een groot gezin hebt.’

Hij draait zich om en loopt het heiligdom binnen.

Wat is dat nou? Zie je die vrouw daar? Wat zit die vreemd te doen. Haar gezicht is rood en nat van tranen en ze praat in zichzelf. Die vrouw is toch niet dronken? Dat mag niet in het huis van God.

‘Hé, dronken vrouw, het wordt tijd om naar huis te gaan!’ zegt hij boos.

Hanna, want zij is het, kijkt hem met een betraand gezicht aan.

‘Ik ben niet dronken, meneer.’ zegt ze zacht. ‘Ik was gewoon aan het bidden. Ik bid om een kind. Als de Here God mij een zoon geeft, dan zal ik hem voor zijn leven aan de dienst van God afstaan.’

‘Neem me niet kwalijk,’ stamelt de priester verlegen. ‘Ik zie dat u veel verdriet hebt. Wat was dat lomp van mij. Kom, mevrouw. Sta maar op. God zal doen wat u van hem gevraagd hebt. Hij kent uw verdriet. Sjalom, hoor!’

‘Sjalom, priester,’ fluistert Hanna. Ze veegt haar ogen af, trekt haar rok recht en holt blij naar de rest van de familie.

‘Wat bent u vrolijk, tante Hanna,’ zeggen de kinderen. ‘Hoe komt dat?’

Hanna lacht geheimzinnig. Ze trekt haar nieuwe rode jurk aan. Ze steekt een lekker ruikende bloem in haar haar. Want Hanna heeft een geheimpje met God.

Het is een jaar later. Wie zit daar op het muurtje voor het huis? Dat is Hanna. In haar arm draagt ze een lief kindje, haar kindje.

‘Samuël,’ fluistert ze. ‘kleine schat.’

De baby knijpt zijn oogjes stijf dicht tegen de zon. Zijn knuistje krabbelt over zijn gezichtje. Elkana komt erbij staan. Hij pakt voorzichtig het vuistje vast.

‘Onze zoon, Hanna. Van de Here gebeden. Geweldig, hè?’

Hanna kijkt hem erg gelukkig aan.

‘Ik ga dit jaar niet mee naar Silo, Elkana,’ zegt ze dan ernstig. ‘Eerst moet Samuël nog een beetje groter zijn.’ Elkana knikt. Hij begrijpt het.

Het is wel stil als de hele familie weg is. Maar Hanna vindt het niet erg. Ze geniet van haar kindje. En diep in haar hart groeit een prachtig danklied voor God, want God heeft haar tranen gedroogd!

Download PDF