Stoere macho’s, in elke groep, op elke school zitten ze. Tijdens de les zijn het stoorzenders met hun domme opmerkingen. Op de speelplaats staan ze branieachtig te doen. Altijd zwermen er bewonderaars om hen heen, die proberen om nog grotere macho’s te zijn dan zij. Ze pesten de zwakkeren en gaan van kwaad tot erger.
Maar nou is de vraag: DEZE GEKKEN EN DWAZEN, HOE REDDEN ZE HET VERDER IN HUN LEVEN? Halen ze diploma’s, krijgen ze goeie banen? En hoe denkt God uiteindelijk over ze? In het volgende verhaal zie je hoe het afloopt met zo’n domme praatjesmaker. Gelukkig had hij een zeer wijze vrouw! Het gebeurde in de tijd dat David moest vluchten voor Saul, toen hij een soort ‘rebellenleider’ was met zeshonderd man onder zich.
‘David, kijk eens wat we hebben gevonden! Lekker om vanavond te braden boven het spit.’
Een magere ongeschoren vluchteling, uit het legertje van David, staat als een donker silhouet bij de ingang van de spelonk, waar ze voor de nacht onderdak hebben gevonden.
Een aantal nieuwsgierigen staat meteen op en kijkt wat er aan de hand is. Is er iets te eten? Nou, daar zijn ze allemaal wel voor te vinden. Want om voor 600 man elke dag iets te bikken bij elkaar te zoeken, dat valt niet mee. Ze zijn dan ook stuk voor stuk broodmager.
Hun kameraad bij de deur draagt een jonge ram.
‘Wat vind je, aanvoerder?’
David bekijkt het dier vakkundig.
‘Geef eens een beetje olie uit dat kruikje daar,’ zegt hij nadenkend. Hij wrijft de neus en de snuit van het beest in met de geurige vloeistof. ‘Dat is om de vliegen weg te houden, anders wordt hij gek van de jeuk. Je bent per slot herder of niet.’ lacht hij.
David voelt aan de pootjes en kijkt naar de vacht.
‘Mooi gezond beest,’ zegt hij dan, ‘maar…. Hij moet terug naar de eigenaar en dat is…’ Hij wijst op een brandmerk met de Hebreeuwse letter nun erin. ‘Nabal, die miljonair uit Karmel.’
‘Nou die zal hem vast niet missen. We zouden wel gek zijn als we hem braaf terug zouden brengen.’ roepen er een paar.
Simeon, die altijd heel vroom praat, maar als het erop aankomt het niet zo nauw neemt, slijmt: ‘Dit is een geschenk van God. Laten we Hem ervoor danken.’
David kijkt hem met een opgetrokken wenkbrauw aan. ‘Hij gaat terug en jij mag het doen, Simeon.’ zegt hij cool. ‘Luister mannen, we kunnen ons nu wel te buiten gaan aan een klein stukje schapenvlees, want wat is 1 schaap voor 600 man, maar over een paar weken is het Schaapscheerfeest. Zeker weten dat we allemaal uitgenodigd worden en dan kun je je buik vol eten, omdat we in een goed boekje staan bij de herders van Laban. ‘En… eerlijk duurt het langst. Niet jatten is het achtste gebod van de leefregels van God. Oké?’
Het is volle maan. De schatrijke miljonair Nabal, die wel 3000 stuks schapen en duizend geiten bezit is voor het schaapscheerfeest naar de Karmel gekomen, waar zijn bedrijf is.
Iedereen buigt voor hem als een knipmes. Hij ziet er dan ook indrukwekkend uit met zijn dure kleren en gouden ringen. Hij loopt als een mannetjesaap die andere mannetjes imponeren wil. Naast hem loopt zijn vrouw Abigail. Ze is mooi om te zien en ze heeft een helder verstand. Eigenlijk past ze helemaal niet bij die patser, maar ja, wat wil je? Meisjes worden uitgehuwelijkt. Ze hebben geen inbreng in de keuze van een echtgenoot. Gelukkig kent ze de God van Israël.
Het feest is in volle gang, er is drank en lekker eten er wordt gedanst en gelachen. Alle buren en kennissen zijn uitgenodigd. Nabal pocht en schept op. Hij drinkt veel teveel en kust alle mooie dienstmeisjes.
Als hij zich op zeker moment omdraait staan er tien magere, armoedig geklede mannen voor hem. Ze brengen een boodschap van David over. ‘Ik wens u, uw familie en uw bedrijf alle goeds, ook voor volgend jaar. Ik heb gehoord dat u een schaapscheerfeest geeft. Mijn mannen zijn het hele jaar als een muur om uw kuddes geweest, vraagt u het maar aan uw herders. Nu zou ik u willen vragen of u mijn knechten daarvoor wilt belonen met wat u missen kunt.’
De knechten buigen diep en wachten af wat Nabal zal antwoorden.
Per slot van rekening is David eigenlijk de koning, want Samuel heeft hem gezalfd in de plaats van Saul. Dat hij nu zo vluchten moet komt door de haat van Saul.
Maar Nabal duldt geen koning boven zich. Hij schreeuwt: ‘Wie is die David? Wie is die zoon van Isaï? Het stikt hier van de slaven die bij hun heer weggelopen zijn. Denken jullie heus dat ik mijn eten aan de eerste de beste onbekende geef?’
Wat denk jij dat er gebeurt als David dit hoort? Jij denkt zeker dat hij met zijn harpje in een hoekje gaat zitten zingen. Tuurlijk niet. De stoom komt uit zijn oren. Hij is een man met temperament en Nabal heeft hem op zijn ziel getrapt. Dit is een kwestie van EERWRAAK. Hij briest tegen zijn manschappen: ‘Die gek is er geweest. Te wapen allemaal. Ik kill hem!’
Owee, dit gaat finaal mis!
Maar God is er ook nog. Om David te behoeden voor moord zet Hij zijn VREDESMACHT in met een VROUW aan het hoofd. Kijk, daar jaagt de mooie verstandige Abigaïl al op haar ezel, richting de kloof met een hele groep knechten achter haar aan. Toen ze haar met veel verontwaardiging hadden verteld van Nabals grove beledigingen aan het adres van David, begreep ze meteen het gevaar. Ze liet snel broden, wijn, gedroogd vlees, geroosterd graan, rozijnen en vijgen op ezels laden en ging zonder met haar man te overleggen op weg. O, als ze maar niet te laat komt, als David nog maar voor rede vatbaar is…
‘God, geef me wijsheid, alstublieft!!’ bidt ze.
David komt van de andere kant van de berg aanjagen, opgefokt natuurlijk. Het maalt door zijn kop: ‘Wat denkt die vent wel? Heb ik daarvoor al die tijd zijn bezittingen beschermd? Nog niet één schaap is hij kwijt en wat krijg ik? Stank voor dank! Ik zweer dat ik hem ga doden en al die lui die…’
Boem! Een bijna-botsing.
David grijpt naar zijn zwaard, klaar tot actie. Maar tot zijn stomme verbazing ziet hij niet Nabal, maar het liefelijkste wezen dat er op twee benen rondloopt. Abigail! Wouw, is dat de vrouw van die lomperik? Hij is diep onder de indruk en zijn woede ebt weg. Zeker als hij al die geschenken ziet en ze op haar knieën neervalt voor hem.
‘’t Is allemaal mijn schuld, mijnheer, ‘ zegt ze tactisch, ‘schenk geen aandacht aan die praatjesmaker van een Nabal. Hij is een onbenul, zoals zijn naam al zegt. Had ik uw boden maar zelf te woord kunnen staan.’
David steekt galant zijn hand uit om haar weer overeind te helpen. Ze veegt wat vuil van haar rok en kijkt hem ernstig aan.
‘Gelukkig heeft God u ervan weerhouden om het recht in eigen hand te nemen, mijnheer David, want als u eenmaal koning bent wilt u toch geen bloed aan uw handen hebben…? Uw leven is veilig bewaard in de hand van de Almachtige en uw vijanden zullen het verliezen.’
Zo, die zit. Precies de juiste woorden op de juiste plaats.
Die lieve stem, haar pleiten voor geweldloosheid, alle grimmigheid van David is op slag verdwenen.
De vrede is weer getekend. Hij stamelt onhandig wat dankwoorden, omdat ze hem behoedde voor een grote fout en iedereen haalt opgelucht adem.
Als Abigail thuiskomt ligt Nabal stomdronken in de tent.
‘Oké, laat hem maar zijn roes uitslapen,’ denkt ze, ‘morgen zal ik alles vertellen. Het had hem zijn kop kunnen kosten.’
Natuurlijk heeft haar man de volgende ochtend een kater. Maar dat hij door zijn stommiteit nog maar net ontsnapt is aan een bloedbad, kan hij zichzelf niet vergeven. Hij krijgt van schrik een hartaanval en sterft.
Een paar maanden later is Abigail alweer de bruid. Ze kreeg een koninklijk aanzoek. Je raadt zeker wel van wie. Precies van … David. En dit keer mocht ze wel zelf beslissen met wie ze trouwde.