Bijbelverhalen

OT. 15 – Jakob wordt zelf bedrogen (Gen. 29)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Genesis 29

Er loopt een jongeman over de karavaanweg naar het noorden. Zijn mantel is stoffig en gescheurd, zijn sandalen zijn tot op de draad versleten. Zijn benen zitten vol schrammen. Het is Jakob, op weg naar zijn familie in Padam Aram.
Hij is nu bijna op de plaats van bestemming. Hoe zal zijn oom hem ontvangen? En de rest van de familie? Zal hij de vrouw vinden waar hij naar zoekt, een meisje dat de Here dient? Oef! Wat doet die blaar op z’n voet zeer. Even stilstaan. Even kijken naar die pijnlijk schrijnende plek.
Zou Haran nog ver weg zijn? Met z’n hand boven de ogen tuurt Jakob de weg af. Hé, wacht eens, als hij die schapensporen daar volgt, komt hij vast wel op een plaats waar mensen zijn. En ja! Zelfs voordat hij om de bocht van de weg is, klinkt al het geluid van honderden schapen en geitjes. Er zijn nog al liefst drie kuddes met hun herders bijeen bij een waterput.
‘Goeiemiddag,’ groet Jakob. ‘Kent u Laban, de zoon van Nahor?’
Ze nemen hem nieuwsgierig op. Wie is die vreemdeling met dat buitenlandse accent? Eén van hen, de meest spraakzame, wijst met een vuile knokkelige vinger in de verte.
‘Jazeker, die woont daarginds. Kijk, daar komt toevallig zijn dochter Rachel aan.’
Toevallig? Jakob glimlacht. Hij weet wel beter. Geen toeval, maar het is de Here die hem hierheen geleid heeft. Het meisje is nog ver weg en dus maakt hij nog maar even een praatje met de herders. Hij vraagt waarom ze de dieren niet laten drinken. Het is nog volop dag. Ze kunnen nog een tijdje lekker grazen. Je kunt wel merken dat hij verstand van schapen heeft.
‘We wachten tot iedereen er is.’ is het antwoord. ‘Want die zware steen kunnen we alleen samen van de put afrollen.’
‘Maar die is toch niet zo…’
Jakob slikt het laatste woord in, want daar komt zijn nicht aan. Wat een knap lief meisje, zeg! Hij is op slag verliefd. Even weet hij niks te zeggen. Er springen zomaar van die lastige tranen in z’n ogen. Waarom eigenlijk? Tja, de reis was lang en eenzaam… en dit nichtje is zo lief. Om zich toch maar een houding te geven loopt hij stoer naar de put en tot verbazing van alle anderen, rolt hij helemaal alleen de zware steen weg. Rachel snapt er natuurlijk niks van. Met grote ogen staat ze te kijken naar die vreemdeling, die heel handig haar vee laat drinken. Waarom doet hij dat? Het antwoord blijft niet lang uit. Als de dieren lekker slobberen, slikt Jakob zijn tranen weg en stelt zich voor.
‘Dag Rachel, ik ben Jakob, de zoon van je tante Rebekka.,’
Rachel weet niet wat ze hoort. Is dit haar neef? O, maar dat moet ze gauw aan vader gaan vertellen. Ze draait zich om en rent weg. Jakob in grote verlegenheid achterlatend. Gelukkig komt Laban al gauw aanhollen om hem welkom te heten. Hij is echt blij om de zoon van zijn zus te zien. Jakob mag blijven logeren zo lang hij maar wil.
De volgende dag is Jakob steeds te vinden waar de kudde is. (En waar Rachel is natuurlijk) Van stilzitten houdt hij niet. Als het even kan steekt hij z’n handen uit de mouwen. Oom Laban merkt dat wel. Op een dag, ongeveer een maand later, komt hij met een voorstel.
‘Zeg, neef, jij werkt zo hard bij ons, maar dat hoeft niet voor niks, hoor! Wat zou je willen verdienen?’
Alsof Jakob erop gewacht heeft… Hij flapt eruit: ‘Ik wil zeven jaar werken om Rachel.’
Laban lacht. Ja, het was hem al opgevallen dat Jakob verliefd was op z’n jongste dochter.
‘Mij best!’ zegt hij. ‘Rachel kan geen betere man krijgen.’ En bij zichzelf denkt hij: ‘En ik geen betere knecht.’
Zo gaat Jakob voor Labans kudde zorgen, zeven lange jaren… Ze vliegen om, doordat hij zoveel van Rachel houdt.
En aan het eind van die zeven jaren… wordt er feest gevierd, bruiloftsfeest. Laban heeft alle buren uitgenodigd voor een maaltijd. De heerlijkste spijzen worden opgediend. Bediendes lopen af en aan met zoete, koele drankjes… Jakob, wat onwennig in nieuwe kleren, loopt trots als een pauw rond om iedereen te verwelkomen. ’s Avonds wordt het gesluierde bruidje, onder het zingen van vrolijke liederen, in een nieuwe tent bij Jakob gebracht. Ze zegt niet veel, maar dat valt niemand op. De gasten zoeken nu ook hun slaapplaatsen op. Morgen gaat het feest verder, want een bruiloft in Padam Aram duurt een hele week.
De volgende ochtend echter, wordt iedereen gewekt door een boze stem. Het geluid komt nota bene uit de tent van het kersverse bruidspaar. Hebben ze nu al ruzie? Met een ruk wordt het tentdoek opgetild en daar verschijnt Jakob.
‘Laban!’ schreeuwt hij. Met grote stappen en gebalde vuisten beent hij weg, op zoek naar zijn oom. Die staat hem al op te wachten.
‘Oom!’ roept hij kwaad. ‘Wat hebt u gedaan?’
De nieuwsgierige gasten vormen een kring om hen heen. Waarom is de bruidegom zo boos?
Wel, Laban heeft niet Rachel als bruid aan Jakob gegeven, maar haar zus Lea. Wat een gemene streek. En dan zegt hij nog doodleuk: ‘Wist je niet, neef, dat het hier de gewoonte is om eerst de oudste dochter te laten trouwen? Dit is je huwelijksweek met Lea. Volgende week kun je met Rachel trouwen, als je tenminste belooft nog zeven jaar voor me te werken.’
O, nu komt de aap uit de mouw, daar was het hem om te doen. Jakob is overbluft. Hij weet niet zo gauw wat te zeggen. Zijn blik zoekt Rachel. Staat ze daar bij de vrouwentent? Voor geen goud wil hij haar verliezen. Dus moet hij maar berusten.
De gasten verspreiden zich weer. Zij vinden het wel prima, dat het feest nog een weekje langer duurt. Al gauw klinkt weer hun vrolijk gelach. Wat mistroostig zit Jakob naast Lea, die verlegen haar fletse ogen neergeslagen houdt. Ach, zij kan er ook niks aan doen. ’t Is een beste meid, daar niet van. Maar ze kan niet tippen aan Rachel… Ineens moet hij weer denken aan zijn eigen gemene streek. Hoe hij zijn blinde vader bedroog. Nou voelt Jakob zelf hoe rot dat is.

Download PDF