Bijbelverhalen

OT. 16 – Blijf van Jacob af (Gen. 31)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Genesis 31

Gebeurt het bij jou ook wel eens dat iemand je pakken wil? Zo’n bully, met die vriendjes van hem, die hij heeft opgestookt?
Ben je dan bang? In het onderstaande verhaal lees je hoe God het voor Jacob opneemt.

Een groep van een stuk of twintig mannen staat bij de tent van Laban druk gebarend te praten.
“Kom op!” schreeuwt Labans oudste zoon, “We gaan die Jacob effe pakken… We slaan hem gewoon in mekaar! Die vuile dief! Hij is rijk geworden door onze erfenis te stelen.”
De anderen zijn het er roerend mee eens.
“Hij heeft ook nog de terafim meegenomen,” klaagt Laban. “Die mooie geluksbeeldjes. Ze hangen niet meer aan de middelste tentpaal.”
“Dat is helemaal brutaal.” schreeuwt een andere zoon.
“Vooruit, jongens. Erachter aan. We halen ze nog best in.”
Ze klimmen op hun kamelen en zetten de vaart erin.

Waarom is de familie van Laban zo kwaad? Nou, omdat Jacob stiekem met zijn vrouwen, z’n kinderen, veel knechten en vee is vertrokken uit Haran. Hij verlangde al jaren naar huis. Het was oom Laban die hem steeds tegenhield. Maar nu deze een paar weken naar een schaapscheerfeest was, zag Jacob zijn kans schoon. Hij zette koers naar het zuiden.
“Ruben,” zegt Jacob, een paar dagen nadat ze op weg gegaan zijn, “Waarschuw direct als je onraad ziet. Het zou best eens kunnen dat opa Laban ons achterna komt.”
De jongen knikt. Hij kent z’n opa wel… een echte baas. Daar kan vader niet tegenop. Wel tienmaal had hij diens loon veranderd. Steeds dat gezeur. Welk vee was nou van opa Laban en welk vee was van vader. De laatste tijd waren de ooms trouwens ook onvriendelijk geworden. Ze zeiden dat Jacob zo rijk geworden was door van Laban schapen te stelen. Nou, Ruben wist wel beter. Dat vader steeds meer dieren kreeg, kwam door de Here God. Die zegende hem.
De weg stijgt. Ruben merkt het direct aan zijn ademhaling. Het is een hele klus om met zo’n grote kudde over het gebergte van Gilead heen te trekken. Erg hard schieten ze niet op. Tegen de avond stoppen ze. Vader heeft een open plek gevonden waar ze de tenten kunnen opslaan. Ruben helpt ook hier en daar een handje. Maar steeds houdt hij de weg in de gaten. Dat is immers zijn klus. Plots roept hij: “Dáár, pappa, daar hebbie ze!!”
Iedereen stopt gelijk en kijkt. Ja, inderdaad. Een snel rijdende groep kamelen komt eraan met Laban op een ezel aan het hoofd. Vlug neemt Jacob maatregelen.
“Ruben, jij blijft bij mij. De vrouwen en de kinderen in de tenten en alle mannen achter mij. Pak maar iets waarmee je je verdedigen kunt.”
Hoe meer de groep nadert, hoe groter de dreiging die ervan uitgaat. Hier en daar flikkert een mes. Vanonder het tentdoek gluren de kinderen naar de kwaaie ooms, die bijna net zo hooghartig kijken als hun kamelen. O, wat zou er gaan gebeuren?
“Hier,” fluistert Simeon tegen Levi. Hij duwt hem een stok in handen. “Als ze de tent binnenkomen, dan sla je, hoor!”
Levi knikt benauwd. Hij doet het haast in z’n broek van angst. De karavaan stopt vlak voor de geitenharen tenten. De jongens kunnen alles goed zien. Laban stijgt af van zijn ezel en beent onmiddellijk op Jacob af. Zijn grijze baard wipt kwaad omhoog. Iedereen wacht zwijgend af. Slechts de schapen gaan door met blaten.
“Wat heb je gedaan?” klinkt het uit Labans mond. “Je hebt mijn twee dochters gestolen. Ik heb ze geeneens gedag kunnen zeggen of een afscheidsfeestje kunnen organiseren voor m’n kleinkinderen. Dat is toch hartstikke idioot zoals jij deed! Ik zou je het liefst in elkaar slaan, maar dat mag niet van jouw God.” Hij zwijgt even om indruk te maken. “Vannacht had ik namelijk een droom, waarin God tegen mij zei: “Let op je woorden, Laban. Van Jacob blijf je af. Dat is mijn vriend.” Daarom zal ik m’n handen niet aan je vuil maken.”
Jacob haalt opgelucht adem. Wat is hij blij dat God voor hen zorgt. Hij geeft een teken en zijn mannen laten hun wapens zakken. Maar Laban wil nog wel een hartig woordje met hem wisselen. “Eén ding zit me nog behoorlijk dwars, neef,” vervolgt hij. “Waarom heb je mijn godenbeeldjes gestolen?”
“Uw godenbeeldjes?” roept Jacob beledigd. “Ik heb niks gestolen. Zoek alles maar na. Bij wie je de terafim vindt, die mag je doden.”
Er gaat een schok door Ruben heen. Die godenbeeldjes? Weet vader dan niet dat moeder Rachel die meegenomen heeft? Hij probeert nog weg te komen om haar te gaan waarschuwen, maar het is al te laat. Met doodsangst in het hart ziet Ruben hoe Laban en de ooms de tenten doorzoeken. Ook de tent van moeder Rachel. Toch vinden ze niks, want die slimme Rachel heeft de beeldjes gauw in een kamelenzadel verstopt en ze is erop gaan zitten. Ruben hoort haar zeggen: “Mag ik blijven zitten, pa. Ik heb zo’n buikpijn.”
Laban trapt er nog in ook. Met lege handen staat hij even later voor Jacob.
“Zie je nou wel?” schreeuwt deze boos. “Niks gevonden, hè? Waar blijf je nou? Zal ik u eens wat zeggen? Twintig jaar lang heb ik voor u gezwoegd. Nog niet één bokje heb ik van u opgegeten. Zelfs als een wild dier een schaapje verscheurde, moest ik het aan u terugbetalen. U hebt me uitgebuit. Als God, de Here, niet met mij was geweest, dan zou u mij met lege handen hebben laten gaan.”
Ruben houdt vaders hand stijf vast. Hij is het er helemaal mee eens. Trots kijkt hij naar zijn vader op. Laban merkt nu wel dat het Jacob ernst is en hij probeert z’n gezicht nog te redden.
“Vechten wou ik helemaal niet,” zegt hij, “want het zijn m’n eigen kinderen en kleinkinderen. Laten we maar een verbond sluiten en beloven dat we elkaar geen kwaad zullen doen.”
Jacob kijkt eens naar Ruben. Met een knipoogje zegt hij, opgelucht, “Goed. We gaan een gedenkteken maken… en als dank een offer aan de Here God brengen. Ga je broers maar halen, Ruben.”
En wie had dat nou kunnen denken? Deze angstige dag krijgt nog een goed einde, want iedereen wordt uitgenodigd voor een groot barbecuefeest.

Download PDF