Bijbelverhalen

OT. 34 – Vechten tegen Amelek (Ex. 17)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Exodus 17

Kom jij wel eens achteraan? Kun je wel eens niet zo vlug mee als de anderen? Dan ben je net als Hansje in het volgende verhaal. Hij was een kind van het volk van God, dat door de woestijn trok naar het Beloofde Land. Op een dag beleefde hij me toch een avontuur! Moet je horen.
‘Hansje, loop nou eens door!’ roepen een paar kinderen. ‘De anderen lopen al op de hoogvlakte en jullie zijn nog in die donkere kloof.’
Hansje pakt de hand van oma wat steviger vast.
‘Kom oma,’ fluistert hij bezorgd, ‘Nog even doorzetten. We zijn bijna bij de rustplaats.’
Ja, Hansje zorgt heel goed voor zijn oma. Al een hele tijd. Al sinds hij zijn vader en moeder heeft verloren. Hij wast ’s avonds haar voeten en dekt haar met een extra deken toe als ze het ’s nachts weer eens zo koud heeft. En ja, oma kan natuurlijk niet zo vlug lopen.
‘Gaan jullie maar vast, hoor!’ zegt Hansje tegen zijn vriendjes. ‘Wij komen zo, oma en ik.’
Net willen de kinderen weghollen als er plotseling als vanuit het niets een man voor hen op de weg springt. Hij had al die tijd verborgen gezeten achter een rotsblok. In een flits zien de kinderen zijn blote getatoeëerde armen en zijn gebroken tanden. Nog een man springt te voorschijn en nog één. Het zijn Amalekietische rovers, te zien aan hun kleren. Hun kromme scherpe zwaarden zwaaien ze gevaarlijk in het rond. Een korte tel staan de kinderen stokstijf van de schrik en dan zetten ze het toch op een gillen! De rovers trekken zich er niets van aan. Ze rukken zomaar de gouden ketting van oma’s hals en geven Hansje een klap op z’n hoofd, zodat alles zwart voor zijn ogen wordt.
‘Mozes! Mozes! De Amalekieten! Ze hebben de achterhoede aangevallen. Ze hebben ook goud gestolen. We zijn ze achterna gegaan, maar tevergeefs. Ze verschuilen zich daar bij die kloof in de rotsen.’
Dat komen een paar jonge kerels Mozes vertellen. Sjonge, wat is Mozes boos. Wat een lafaards om juist de zwakken aan te vallen.
‘Jozua,’ roept hij meteen tegen zijn assistent, ‘Het is nu al te laat, maar zoek vast sterke mannen uit en ga er dan morgenochtend meteen op af. Ik zal daar op die heuvel gaan staan met de staf van God in mijn hand.’
Zo gezegd, zo gedaan. Als Hansje de volgende dag wakker wordt in de tent van zijn tante, hoort hij de soldaten van Jozua al langs marcheren. Hoewel hij nog wat hoofdpijn heeft van de klap van gisteren kan hij het toch niet laten om samen met zijn vriendjes naar het verloop van de strijd te gaan kijken. Op veilige afstand natuurlijk, samen met de rest van het volk. Het is een zware en felle strijd. De Amalekieten zijn met velen en gewend om met een zwaard te vechten. Ja, nogal logisch als je zowat elke dag traint. Jozua en zijn mannen vechten fanatiek terug, maar steeds meer Israëlieten raken gewond.
‘O, Here, help ons toch!’
Mozes, die met Aäron en Chur op de heuveltop staat, schreeuwt het uit tot God. Met zijn beide handen houdt hij de staf van God omhoog. En ja hoor, de Israëlieten beginnen te winnen. Met een schreeuw storten ze zich op hun vijanden. Mozes laat zijn handen opgelucht zakken.
‘Kijk uit, rechts! Ja, let op die kleine dikke..!’
Chur lijkt wel een trainer die zijn club vanaf de kant toeroept. Van bovenaf kunnen ze goed zien hoe de Amalekieten listig gebruik maken van rotsblokken om achter weg te duiken.
‘Hou vol! O nee!…’
De vijand komt weer opzetten met vernieuwde kracht. Eén, twee drie Israëlieten tuimelen ter aarde.
‘Here!!’ schreeuwt Mozes weer. Hij heft de staf op zo hoog als hij maar kan. ‘Red ons!’
Ook deze aanval wordt afgeslagen. Jozua kijkt hun richting uit en steekt zijn duim op als teken dat het weer goed gaat. Het is voor hen een fijn gevoel dat Mozes met hen meestrijdt.
Aäron, als altijd nogal bedachtzaam, is echter iets opgevallen. Hij roept plotseling uit: ‘Ik heb het! Broer, ALS JIJ DE STAF OPHEFT, WINNEN WE. Als jij de staf laat zakken verliezen we. Heb je dat ook gemerkt?’
Het is waar. Iedereen ziet het nu.
‘Houd de staf omhoog, gauw!’ roepen ze Mozes toe.
‘Maar m’n armen worden zo moe!’ kreunt Mozes.
‘Wacht eens…’ Chur is nogal vindingrijk. Snel rolt hij een flinke steen achter Mozes om op te zitten. Vanaf dat moment heeft de vijand geen kans. Tegen zonsondergang is de strijd voorbij.
Zie je al die kinderen daar lopen, de armen om elkaars schouder? Ze hebben Jozua en zijn mannen ingehaald en zingen hun kelen schor… Helemaal achteraan met een verband om zijn hoofd loopt Hansje, een beetje treurig. Hij denkt aan zijn lieve oma, die er niet meer is. Niemand let op hem. Niemand? Ja toch! Mozes ziet hem. Vanaf een afstandje wenkt hij hem. En dan… O, het is haast niet te geloven. Hansje mag zomaar naast de grote leider staan, hand in hand, als deze de soldaten toespreekt. Hij krijgt er een kleur van.
‘Mensen, ‘ zegt Mozes, ‘Laten we een altaar voor God bouwen en hem danken. Toen ik de staf ophief, gaf God ons de overwinning. Schrijf alles op wat Amalek heeft gedaan. En jij, Jozua, onthoud het goed, hè?’
Met een kneepje in Hansjes hand voegt hij eraan toe: ‘Die lui, die de zwakken en de kinderen aanvallen, die zal God voor altijd bestrijden! EN ZO IS HET!’
Getroost kijkt Hansje naar de oude grijze man. Hij ziet de vriendelijke ogen en de rimpeltjes in zijn gezicht en hij weet: ‘Ik hoor bij Gods volk. Ik ben niet echt alleen.’

Download PDF