Bijbelverhalen

NT. 08 – PETRUS WEET HET

Klets!… Druppel!… Spatspetterdespat!

Kleine stroompjes water kletteren van de besneeuwde berg Hermon af. Als de stroompjes elkaar gevonden hebben vormen ze een ruisend watervalletje, dat uitmondt in een snelstromend beekje. Haastig zoekt het water dan verder zijn weg door het dal. Voort!

Voort naar het zuiden. Deze beek is het begin van de Jordaan, de kronkelige rivier van Israël. Daar aan de voet van de berg Hermon is het land zo mooi. Het lijkt wel op het paradijs. Zelfs in de winter groeien er nog narcissen en roze cyclamen. De wilde lupine legt een deken van zachtblauw op de heuvels. In dat mooie paradijs lopen Jezus en zijn vrienden.

 

‘Kijk daar!’ wijst Petrus. ‘Daar ligt Caesarea Filippi, waar we naar toe gaan. Nee, je moet hier komen staan, dan zie je het beter.’

Andreas, zijn broer kijkt in de aangewezen richting. Ja, hij ziet de stad nu ook.

‘Wat is dat witte gebouw dat boven alles uitsteekt?’

Petrus weet het ook niet. Samen gaan ze het aan Nathanaël vragen, die heeft nog familie in de buurt wonen.

‘Het is een tempel ter ere van de keizer. Men vereert daar een soort bosgod met bokkenpoten en een staart. Ze geloven dat die god de Jordaan beschermt.’ antwoordt Nathanaël.

‘Lariekoek natuurlijk!’ briest Petrus, opvliegend als altijd. ‘Wat stom van die lui, zeg!’

‘Simon, rustig, man!’ zegt zijn broer. ‘Dat is niet stom. Die mensen leven nog in de duisternis. Daarom gaan wij er toch juist naar toe?’

Petrus moppert: ‘Hoor eens, dit is ook Israël! Die lui moesten beter weten. Je kunt toch op je vingers natellen dat een brok steen geen rivier kan beschermen!’

Hij draait zich om en kijkt zoekend rond. Waar is Jezus eigenlijk? Is Hij soms het bergpad opgelopen? Vlug gaat Petrus Hem zoeken.

‘Jezus! Jezus!’

O stil! Daar zit de Heer. Kijk, op dat rotsblok daar. Hij bidt. Dat kun je zien aan zijn gebedssjaal, die over zijn hoofd ligt. Joodse mannen bidden altijd zo. De andere discipelen komen nu ook naar boven geklauterd. Eerbiedig wachten ze totdat de Heer stopt met bidden en hen aankijkt.

‘Vrienden,’ zegt Jezus, terwijl Hij de sjaal weer om zijn schouders legt, ‘Kom eens bij me zitten. Ik moet jullie iets belangrijks vertellen.’

Iedereen zoekt een plekje om te zitten. Petrus duikt gauw vlak naast Jezus. De Heer kijkt de kring rond. Wat Hij hen wil gaan vertellen is moeilijk te begrijpen. Dus begint Hij met een vraag.

‘Wie zeggen de mensen eigenlijk dat ik ben?’

Daar hoeven de discipelen niet lang over na te denken. Ze hebben vaak genoeg gehoord wat mensen zeiden als ze tussen hen in stonden.

‘Ze denken dat u bovennatuurlijke kracht hebt, een soort profeet.’ zegt Jakobus’.

‘Ja, ze denken ook wel eens, dat U Johannes de Doper bent, die weer levend geworden is!’ roept Judas.

Jezus knikt. Hij weet wel wat de mensen van hem denken. De vraag was alleen bedoeld om zijn discipelen  te laten nadenken. Nu pas stelt Hij de vraag waar het echt op aan komt. Recht op de man af vraagt hij: ‘En wie zeggen jullie dat  ik ben?’

Even is het stil. Een klein ogenblikje maar. Dan springt Petrus op. Hij weet het. Midden in de kring gaat hij staan. Zijn rug wat gebogen, de handen uitgestrekt naar de Heer, roept hij met fonkelende ogen: ‘Heer, U bent… de Christus van God!’

Hij draait zich om naar de anderen om te zien of ze het met hem eens zijn. Allemaal knikken ze instemmend. Ja, Jezus is de Messias.

Wat een onvergetelijk moment. Het is net of ze een groot geheim delen met Jezus.

‘Vertel het aan niemand, hoor!’ zegt Jezus, ‘Beloven jullie dat? Ik ben inderdaad deMmessias. Maar, zoals jullie geloven de leiders van ons volk niet in mij. Ze zullen me gevangen nemen en laten doden. Wees dan niet verdrietig. Na drie dagen zal ik weer opstaan uit de dood…’

Het is de eerste keer dat de Heer zo duidelijk spreekt over zijn werk hier op aarde om te sterven voor de zonde van de mensen. De discipelen luisteren stil naar hun vriend. Sommigen hebben tranen in de ogen.

 

De lucht is warm en vol zoete bloemengeuren. Je hoort allerlei vogelgeluiden. De wereld lijkt wel een paradijs. Maar het is niet zo vredig als het lijkt. Ginds bij de berg Hermon wachten mensen op iemand, die hen zal helpen. Zieken, eenzamen, maar vooral mensen die het evangelie willen horen, wachten op de Messias.

Een tijdje later gaan ze weer op weg. Petrus loopt langs het snelstromende beekje. Dat water stroomt over een paar uur langs zijn huis, zijn familie, zijn boot. Toch heeft hij er geen spijt van dat hij een visser van mensen is geworden. Hij denkt na over Jezus woorden.

Als de Heer er zelfs zijn leven voor over heeft om mensen te redden, dan wil Petrus er ook alles voor over hebben. Fluitend gaat hij verder over stenen en kuilen, op weg naar de bron van de Jordaan. Op weg naar Caesarea Filippi.

Download PDF