Bijbelverhalen

Het Visitejongetje

‘Pst! Leon! Ben je nog wakker?’ fluistert Loesje vanuit haar slaapkamertje naar haar
broer.
‘Jaha!’ antwoordt deze zacht.
Op haar tenen, zodat vader en moeder het niet horen, loopt ze dan zacht met haar beer
onder de arm naar het kamertje van haar broer om lekker bij hem onder de dekens te
kruipen, want… ze heeft iets belangrijks te bespreken.
‘Zeg, Leon, het is al bijna kerst.’ begint ze.
‘Mm. Nou en? D’r zal dit jaar wel niks aan wezen. Het is de laatste tijd zo saai in huis.
Mamma heeft vaak hoofdpijn en pappa zit maar in een boek te lezen…’
‘Ja, natuurlijk. Pappa moet toch studeren… maar ik weet wat, Leon. Dit jaar gaan we er
echt een feest van maken. Ik heb een plaatje in een tijdschrift gezien en zo wil ik dat het
wordt… Wacht, ik zal het eens halen. Pas jij even op Beer?’
Even later komt ze met een tijdschrift aandragen, waarin een plaatje staat van een
prachtig versierde kamer. De kerstboomlichtjes branden zacht en door de raampjes zie
je dat het buiten sneeuwt. Op tafel staan allerlei lekkere dingen uitgestald. Er zit een
vrouw met een kind op schoot en een vader speelt met zijn zoontje op de grond met
een trein. Helemaal rechts op het plaatje zit een vrolijke oma te dammen met een leuk
joch.
‘Zie je, Leon. Zo moet het kerstfeest zijn. Veel kaarsen, veel lekkers en heel veel
gezelligheid.’
Leon kijkt aandachtig, met een rimpel boven zijn ogen naar het plaatje.
‘Mmm,’ bromt hij. Hoe wou je dat doen?’
Loesje weet het wel.
‘We vragen aan moeder of we een cake mogen bakken. Die gaan we dan versieren
met zilveren pilletjes en rode kersjes en van ons zakgeld kopen we kaarsen, witte,
zoals hier. En we nodigen omaatje uit. Dat zal ze wel fijn vinden.’
Leon knikt. Het lijkt hem wel leuk, maar zal moeder het wel allemaal goedvinden? Ze
kijken samen nog eens naar het gezellige plaatje.
‘Kijk, Leon. Dit ben jij. Jij speelt met pappa samen met je trein. En dit ben ik dan. Ik zit
bij mamma op schoot. Maar…(Nu aarzelt ze even.) Wie is dat dan?’
‘Nou,’ klinkt Leons nuchtere antwoord, ‘Dat is een visitejongetje. Dat zie je toch?’
Een visitejongetje? Waar haal je die zo gauw vandaan? Het moet een leuke jongen zijn,
met bruine krullen, die kan dammen met omaatje, net als op het plaatje. Leon weet een
oplossing.
‘Hoor eens in je oor…’
Loesje knikt. Jaja. Dat gaan ze doen.
Als moeder een kwartiertje later boven komt, liggen de bengels heerlijk te slapen.
Misschien dromen ze wel van het gezellige kerstfeest.
In de straat met de lage huizen loopt een jongen. Het is Jos. Hij is negen. Toch lijkt hij
maar zes. Zijn ogen staan een beetje scheef. Z’n mond hangt altijd een beetje open.
Jos is namelijk verstandelijk gehandicapt. Daar word je mee geboren. Daar kun je zelf
niks aan doen. Jos heeft een downsyndroom. Zo noemen ze dat.
Waarom loopt Jos hier over straat? Woont hij hier soms? Nee, eigenlijk niet. Zijn
moeder is ziek en nu logeert hij zo lang bij kennissen tot ze weer beter is. Jos verlangde
zo naar huis, dat hij gewoon weggelopen is toen de mensen even niet opletten. Nu
loopt hij te zoeken naar zijn eigen huis. Zachtjes praat hij in zichzelf. Waar is zijn huis
toch? Woont hij hier nou… of niet?
Achter een van de ramen in de straat zit een poes. Ah! Dat is zeker zijn Droppie. Blij tikt
Jos tegen het raam en roept: ‘Droppie. Daar ben ik weer, beste Drop!’
Maar Jos vergist zich. Want dit is niet zijn huis. Hier wonen Leon en Loesje. Loesje
hoort het tikken.
‘O, Leon. Daar is het visitejongetje!’ juicht ze.
Gauw gaat ze open doen.
‘Daar ben ik,’ zegt de jongen en stapt naar binnen.
Leon die net aan komt rennen, kijkt heel vreemd op.
Is dit het jongetje? Hij is zo anders dan andere kinderen…
Tring!
Omaatje heeft nog maar net een mooie cd opgezet in haar gezellige kleine huis, als de
telefoon gaat. Het is haar kleinzoon Leon.
‘Omaatje,’ klinkt het opgewonden. ‘We hebben hier een visitejongetje, maar hij kan niet
dammen en mamma en pappa zijn er niet.’
‘Wat?’ antwoordt omaatje verbaasd, ‘Een visitejongetje? Ik snap er niks van. ‘Wat zeg je
nou? Is het een Chineesje?… Weet je wat? Komen jullie maar even naar me toe en
neem die jongen maar mee… Hè? Of je hem een hand moet geven? Nou… eh… Nee,
je moet buigen. Dat doen Chinezen altijd… Wat zeg je? Vind je dat gek? Ja, ik eigenlijk
ook. Nou, tot zo dan, hè’
Oma legt de hoorn neer. Wat zullen we nou weer beleven, denkt ze.
Daar vinden de kinderen zomaar een Chinees die niet kan dammen en ze moeten hem
vasthouden, anders loopt hij weg. Wat een raar verhaal. Nou, ze zal zo wel zien.
Gelukkig wonen de kinderen dichtbij.
Even later staan de drie kinderen voor de deur. Loesje, Leon en Jos. Omaatje doet
nieuwsgierig open en schiet meteen in de lach.
‘Och, och, kinderen. Is dat nou het kind waar jullie het over hadden? Hoe heet je, vent?’
‘Jos.’ bromt Jos verlegen.
Hij snapt er niets meer van. Zijn poes was niet zijn poes. Zijn huis was niet zijn huis en
deze oma is niet zijn oma. Maar Jos vindt haar wel lief.
Als ze allemaal zitten, begint Loes haar verhaal. Ze vertelt dat ze echt Kerstfeest wilden
vieren, precies als op het plaatje. Het verfrommelde blaadje wordt aan omaatje
getoond.
‘Kijk, oma. Dit ben ik. Dit is Leon, pappa, mamma en u, maar ziet u wel dat er nog een
visitejongetje bijhoort?
En u had gezegd, dat we alles aan de Heer Jezus mochten vragen en toen…’
‘Hebben we d’r samen voor gebeden…’ vult Leon aan.
‘Maahaar,’ gaat Loesje onverstoord verder, ‘De Heer Jezus heeft het verkeerde jongetje
gestuurd, want hij kan niks.’
‘Ik kan best wat.’ bromt Jos beledigd. ‘Ik kan meziek maken…’
Hij peutert zowaar een mondharmonica uit z’n zak en gaat heel voorzichtig spelen.
‘Stille nacht, heilige nacht.’
Verbaasd hoorden de kinderen het aan. ’t Is nog mooi ook. Alleen wat langzaam en
bibberig.
Wanneer het liedje uit is, slaat Jos zijn mondharmonica uit, bergt hem weer in zijn zak
en zegt: ‘En nou moet u vertellen… van het kindje in de stal.’
Omaatje slaat ontroerd haar arm om Jos en zegt: ‘Het verkeerde jongetje? Helemaal
niet… Jos heeft gelijk. Er kan geen kerstfeest gevierd worden zonder het verhaal van
Jezus, hè Jos?’
Jos lacht maar wat. Hij kruipt lekker tegen oma aan als ze met de kinderbijbel op schoot
gaat zitten vertellen. Het gaat over de Heer Jezus, die geboren werd in een arme stal,
over herders die het grote nieuws van een engel hoorden en van rijke koningen die het
baby’tje Jezus kwamen aanbidden. Vol aandacht luisteren de kinderen tot de bel gaat.
Het zijn de mensen waar Jos logeert. Ze hoorden van buren dat hij met Loes en Leon
mee was gegaan naar oma. Jammer, Jos moet weer weg, net nu het zo gezellig is.
Oma geeft hem nog gauw een koekje uit haar trommeltje.
‘Mag Jos nog eens bij ons komen spelen?’ vragen de kinderen. Ja hoor, het mag.
‘Dan ga ik jullie leren dammen,’ zegt Jos trots, want dat kan hij echt een beetje.
Kijk hem nou gaan. Tot het hoekje zwaait hij nog. Leon, Loesje en omaatje zwaaien
terug.
‘Oma,’ zucht Loes. ‘Het was echt een gezellige middag, nog gezelliger dan op het
plaatje.’
Oma lacht. ‘Ja, de Heer Jezus heeft ons echt het goede kind gestuurd. Ga nu maar
gauw naar huis, kinderen, want de lantarenpalen branden al. En kijk eens. Volgens mij
gaat het zelfs nog sneeuwen.’
Hand in hand lopen Loesje en Leon door de zacht neerdwarrelende sneeuw naar huis.
Twee kinderen die een kerstfeest beleefden, precies als op een plaatje.

Download PDF