Bijbelverhalen

NT. 18 EEN FONTEIN VOL BLIJDSCHAP

‘Zeg, buurvrouw! Heb je het al gehoord?…’

In het Samaritaanse dorp Sichem staan twee vrouwen te roddelen over de heg. ‘Vannacht heeft die Marja  van hiernaast…’

Hun stemmen worden zachter. Anderen komen erbij staan, zodat al spoedig het hele dorp op de hoogte is. Iedereen werpt dodelijke blikken in de richting van een klein huisje. En in dat huisje houdt de vrouw over wie zo gekletst wordt dorstig haar lege waterkruik aan de mond. Niet het kleinste drupje water komt er nog uit. Met een moedeloos gebaar zet ze hem neer vlakbij de deur. Vanachter het grauwe gordijn, dat voor de ingang van haar kamer hangt, gluurt ze voorzichtig naar buiten. Zijn die roddeltantes weg, die haar het leven zuur maken? Dan kan zij naar de bron om water.

 

Waarom gaat Marja niet gewoon ’s morgens vroeg met alle andere vrouwen naar de bron? Waarom wordt er zoveel over haar gekletst? Och, het komt allemaal door die rottige dingen die ze meegemaakt heeft. Het begon met de dood van haar eerste kind, een dochtertje. Haar man van toen wilde haar niet meer als vrouw hebben, omdat hij een meisje de moeite niet waard vond. Waar moest ze in haar ellende naar toe? Ze trok bij de paardenhandelaar Jimla in. Maar die sloeg haar heel vaak. Ook de derde man was geen succes en wat er daarna allemaal gebeurde, daar wil Marja maar liever niet over spreken. Kijk, daar gaat ze met haar rode omslagdoek om haar zwarte pijpenkrullen, een kruik en een emmertje in haar handen. Zou ze nog ooit het geluk vinden?

 

‘Ik moet door Samaria heengaan.’ zegt Jezus op een dag tegen zijn leerlingen. Het verbaast hen wel. Meestal lopen Joden liever kilometers om dan door dat goddeloze land te gaan waar ze nog afgodsbeelden aanbidden. Maar als de Meester daar wat te doen heeft… Als ze tijdens hun voettocht aankomen bij de bron in Sichar, stuurt Jezus zijn leerlingen naar de stad om brood te kopen. Zelf gaat hij in de koele schaduw van een olijfboom zitten uitrusten. Het is stil om hem heen. Je hoort de bijtjes zoemen. Heel in de verte nadert een vrouw met een rode hoofddoek.

 

‘Hé, een vreemdeling!’ denkt Marja als ze bij aankomst Jezus ziet zitten. Met een vlugge blik taxeert ze Hem. Het is een Jood, dat zie je aan zijn kleding. Nou, laat maar lekker zitten. Die lui hebben zo’n kapsones. Rinkelend haalt ze een emmertje tintelfris water op en begint ervan te drinken. Heerlijk!

‘Geef Mij ook een beetje.’ klinkt het plots achter haar. Marja kijkt verbaasd op. ‘Vraagt u, een Jood, aan mij, een Samaritaanse vrouw, om water?’ vraagt ze verwijtend, terwijl ze hem haar emmer overhandigt. De vreemdeling lacht haar vriendelijk toe.

‘Vrouw,’ antwoordt hij, ‘als u wist wie ik was, zou u aan mij water gevraagd hebben. Levend water!’

Marja trekt verbaasd haar wenkbrauwen op. Ze kijkt naar zijn lege handen en zijn bagage. ‘De put is diep,’ reageert ze ongelovig, ‘en u hebt niet eens een emmer bij u. ’t Is de diepste put van het land… en ook heel beroemd. Onze vader Jakob heeft er nog uit gedronken met zijn zonen en zijn kuddes.’

‘Toch heb Ik beter water,’ zegt de man, niet erg onder de indruk, ‘Van mijn water krijg je namelijk nooit meer dorst. In eeuwigheid niet. Het wordt een fontein binnenin je.’

Marja raakt ervan in de war. Hij spreekt over water en ze ziet geen water. Hij biedt haar een fontein aan. Niet gek!

‘Dat water wil ik wel hebben. Dan hoef ik niet meer zo’n dorst te lijden en hier te komen om te putten.’

Er klinkt pijn door in haar woorden. Merkt de vreemdeling dat?

‘Ga dan je man maar halen.’ zegt Jezus.

Wat krijgen we nou? Wat heeft water met haar huwelijk te maken? Is deze man wel te vertrouwen?

‘Ik heb geen man.’ liegt Marja onverschillig, terwijl ze aanstalten maakt om weg te gaan. Dat erge mag die vreemdeling niet weten. … Maar hij weet het allang.

‘Je hebt de waarheid niet gesproken, vrouw. Vijf mannen heb je gehad en de man die vannacht bij je was, is je man niet.’

Marja is totaal beduusd. Hoe weet die man dat? Is hij soms een profeet? Wacht eens. Kan hij haar soms ook antwoord geven op de grote vraag in haar leven?

‘Ik zie dat u een profeet bent,’ stottert ze. ‘k Heb vaak verlangd naar iemand zoals u. Weet u soms hoe en waar je bidden moet tot God zodat hij je verhoort? Onze leiders zeggen dat je op deze berg moet bidden, maar jullie Joden zeggen te Jeruzalem.’

‘Vrouw,’ zegt Jezus vol liefde, ‘het maakt niet uit waar je bidt. Van nu af aan kun je overal bidden, als je het maar echt meent. In gedachten kun je God aanbidden. Hij zoekt juist zulke mensen, Maar de Messias komt uit het Joodse volk!’

Ja, dat weet Marja. Ze denkt zo vaak aan hem. ‘Als hij komt zal hij ons alles duidelijk maken.’ zucht ze. Jezus ziet haar aan, een vrouw met een diep verdriet, die naar hem op zoek is. Ja, hij wil zich aan haar bekendmaken.

‘Ik ben de Messias!’ zegt hij openlijk.

Marja voelt dat het waar is. Er verandert iets in haar. Al haar verdriet en lijden kan ze hem vertellen. Hij alleen begrijpt het. Een grote bron van blijdschap borrelt op in haar hart. Ze moet het aan de anderen vertellen. Nu direct.

 

‘Nou-nou! Die heeft haast!’ zegt Andreas die juist met de andere discipelen aankomt. ‘Heeft de Meester met een vrouw gesproken? Kijk! Ze is haar kruik vergeten.’ Verbaasd kijken ze haar na. Toch vraagt niemand wat er gebeurd is. Ze komen er echter gauw genoeg achter.

‘Buurvrouw! Buurvrouw! Moet je horen!’

Weer staan er overal in Sichar groepjes mensen te praten, maar dit keer staat Marja midden in de kring. ‘Kom mee!’ roept ze opgewonden, ‘De Messias staat bij de bron. Hij weet alles van me.’ En ze gaan, die roddeltantes en kletsmajoors. Massaal gaan ze kijken of het waar is. Twee lange dagen blijft Jezus in Sichar, omdat de mensen hem daarom smeken. Er gebeuren geweldige dingen. Er komt een heel andere sfeer in het stadje.

‘Marja!’ zeggen ze tenslotte. ‘Nu geloven we niet meer om wat jij ons zei, maar wij hebben zelf gezien dat Jezus de heiland is!’

Download PDF