Bijbelverhalen

NT. 36 – EVANGELIESCHOENEN

‘Het is toch al te gek!’ zegt de kleine Schriftgeleerde driftig. Hij staat op één been naast de werkbank van de schoenmaker.

‘Wat bedoelt u, Heer?’ vraagt deze, terwijl hij een nieuwe gesp pakt voor de kapotte sandaal van Paulus.

‘Die beelden,’ zegt Paulus, overal in de stad. Daar bij de weg, bijvoorbeeld, staat de tempel van Nike.’

‘Ja,’ antwoordt de schoenmaker koeltjes, ‘Dat is de godin van de overwinning. ’t Is nooit weg om haar te vriend te houden.’

Paulus springt haast uit zijn vel.

‘En dan het grote beeld van Athene, huizenhoog!’

Een dikke Athener komt erbij staan. Hij mengt zich in het gesprek hopend weer eens wat nieuws te horen. ‘Zeker, meneer. U kunt dat beeld al vanuit de zee zien… Het is door de beroemde beeldhouwer Fidias gemaakt. We hebben ook nog een houten beeld van haar. Niet zo mooi, maar regelrecht uit de hemel komen vallen. Ja, Athene is een machtige godin. Wat vindt jij ervan, Damaris?’

Een vrolijke jonge vrouw met een mand olijven, wiebelend op haar hoofd, blijft staan.

‘Wat is er?’ vraagt ze.

‘Het gaat over de godin Athene. Ze heeft onze stad toch de olijven geschonken?’

Damaris haalt de schouders op. ‘Ja, dat zeggen ze. Maar er zijn zoveel goden en ze hebben allemaal hun eigen tempel.’

‘Tempels, tempels, tempels!’ briest Paulus. Hij moet zich vasthouden aan de tafel, anders valt hij om. ‘Is mijn sandaal al klaar?’

‘Een ogenblikje nog, Heer.’ zegt de schoenmaker onverstoorbaar. ‘Mag ik u eens vragen: Aan welke God brengt u uw offers?’

‘Ik vereer de God die de hemel en de aarde heeft gemaakt en Jezus zijn zoon.’ antwoordt Paulus. ‘Hij woont niet in een tempel met handen gemaakt. Hij heeft ook geen offer nodig, want Hijzelf geeft ons leven en adem en eigenlijk alles…’

De mooie donkere ogen van Damaris kijken Paulus peinzend aan. Er komen nog meer mensen om hen heen staan. Iemand fluistert: ‘Wat wil die betweter?’

De dikke Athener peutert met een stokje tussen zijn kiezen. ‘Die God van u ken ik niet. Dat is zeker de onbekende god. Daar hebben we ook een altaar voor.’

‘Ja, dat heb ik gezien,’ zegt Paulus. ‘U bedoelt dat altaar links van het marktplein. Hoe is dat daar eigenlijk gekomen? ‘

‘Elk kind van Athene weet dat, Heer. Vooruit Menem, mijn zoon, zeg je lesje eens op.’

De jongen achter hem doet een stapje naar voren en zegt: ‘Toen de pest in Athene woedde, kon geen god ons helpen. We stuurden mensen naar Kreta om de wijze man Epimenides te halen. Hij wees ons de plek aan waar we het altaar voor de onbekende God moesten bouwen. Toen we dat gedaan hadden, hield de pest op.’

‘Applaus! Applaus!’ roepen wat omstanders. Ze klappen erbij in hun handen. De jongen buigt een beetje en stapt dan weer terug in de schaduw.

‘Waar hebben jullie het over, mensen?’ vraagt een lange, slanke man met een prachtige mantel aan. Een grote edelsteen fonkelt aan zijn hand. Hij praat nogal deftig. Een aantal leerlingen loopt achter hem aan.

‘Deze man vertelt iets over vreemde goden, heer Dionysius. Over een zekere Jezus.’

‘Wel… eh… Hoe is uw naam?’

‘Paulus van Tarsen.’ zegt Paulus. Hij trekt zijn sandaal aan en rekent af.

‘Heer Paulus, doet u ons een genoegen en ga met ons mee naar de Areopagus, de heuvel van de God oorlogsgod Ares. Wij willen alles wel horen wat u te vertellen hebt.’

Dat is een prachtige kans voor Paulus. De knapste professors van de wereld komen daar bijeen. Hij knikt vriendelijk en loopt mee. Veel mensen, waaronder ook Damaris, sluiten zich bij hen aan. Terwijl hij de 35 treetjes naar de Areopagus afdaalt (want de Akropolis, de Hoge stad, ligt hoger dan de heuvel van Ares) bidt Paulus: ‘Heer, geef mij Uw wijsheid. Wat moet ik zeggen?’

 

Het is heel stil als hij begint te praten. Aller ogen zijn op hem gericht.

‘Ik heb jullie tempels gezien,’ zegt Paulus. ‘Ook het altaar voor de onbekende God. Over hem zal ik jullie eens vertellen.’

 

Damaris staat tussen de mensen. Ze hoort voor het eerst van haar leven van Jezus, die haar redden wil. Ze veegt met haar mouw langs de ogen. Ook Dionysius kijkt ernstig en knikt zo af en toe. Een meisje zit te snikken op een steen.

Maar er zijn er ook die spottende opmerkingen maken. Tenslotte   komen er een paar mannen naar Paulus toe.

‘Zo is het genoeg, Heer Paulus.’ zeggen ze lachend, ‘De rest vertelt u later nog maar eens.’

 

Als Paulus ’s avonds zijn sandalen uittrekt, kijkt hij eens naar het gerepareerde gespje en dan naar de half versleten zolen. Waar zullen deze evangelieschoenen hem nog meer brengen?

Hij knielt voor zijn bed en zegt: ‘Danku, Heer, voor allen die vandaag in U zijn gaan geloven. U hebt de wijsheid van de wereld tot dwaasheid gemaakt.’

Download PDF