Bijbelverhalen

NT. 19 – EEN KRUIMELTJE VREDE VOOR EEN SCHATRIJK, DRIFTIG MEISJE

‘Wafwaf! Grr!’

Hoor je die honden te keer gaan ginds op de vuilnisbelt achter het grote huis? Eén van de knechten komt het afval uit de keuken storten. Wat een gevecht en gebijt!…

 

Maar niet alleen buiten het grote huis is er zo’n sfeer. Ook binnen. Dat zou je niet denken als je die deftige bewoners kende. Meneer Alexander is een rijke zeekapitein, die uit verre landen de kostbaarste dingen meeneemt. Zijde, parfum, wijnen… Zijn vrouw Bynia draagt japonnen van peperdure stoffen en mooie sieraden. Toch is het in huis heel ongezellig. De slaven en slavinnen maken veel ruzie. Mevrouw en meneer trouwens ook. Hun mooie dochtertje Memfe is dan ook heel ongelukkig. Zou het daardoor komen dat ze steeds van die vreselijke woedeaanvallen krijgt? Dan schopt en slaat ze naar de dienstmeisjes. Ze smijt alles kapot wat binnen haar bereik komt. O, het is zo vreselijk… Weet je wat de buren fluisteren? Dat Memfe van de duivel is bezeten. Nou, daar zouden ze wel eens gelijk in kunnen hebben. Zeg, zou er nou helemaal niemand zijn die de ruziesfeer kan veranderen en Memfe kan genezen?

 

Er loopt een groepje mannen door de bergen van Galilea. Ze kijken zo blij. Ze praten zo vrolijk. Dat komt zeker van die prachtige natuur om hen heen. De dalen en hellingen staan vol van de mooiste bloemen. Wilde lupine, irissen, anemoontjes… Af en toe rusten ze even uit van de klimpartij. Dan luisteren ze aandachtig naar de wijze woorden van hun Leider. Weet je wie die mannen zijn? Jezus en zijn leerlingen.

‘Kom, vrienden,’ besloot Jezus namelijk op een dag. ‘We gaan een tocht maken naar Tyrus en Sidon.’

Ze keken wel even vreemd op, hoor! Tyrus en Sidon zijn twee havenplaatsen aan de Middellandse Zee en ze liggen in Foenicië, een land ten noorden van Israël. Gaat de Meester naar het buitenland? Toch dachten ze het wel te begrijpen. Het was de laatste tijd zo vreselijk druk. Soms hadden ze geeneens tijd om een hapje te eten. In Tyrus en Sidon zou het wel rustiger zijn. Daar was Jezus niet zo bekend.

 

De laatste bergovergang is de zwaarste, maar wat een verrassing als je op het hoogste punt ineens een schitterende uitzicht hebt op de Middellandse Zee… Je ziet Tyrus liggen met zijn mooie havens. Dan ben je wel even stil, hoor! De discipelen, die hier nog nooit geweest zijn, kijken hun ogen uit. Vooral die wonderlijke Foenicische schepen met hun vierkante zeilen en die dubbele rij roeiers trekken hun aandacht.

Als ze genoeg gezien hebben, zetten ze de afdaling in, om nog voor het donker Tyrus te bereiken.

 

Zou Jezus echt niet bekend zijn in Tyrus? Heus wel. Nog maar nauwelijks hebben ze de poort bereikt of een appelhandelaar, die vaak in Kapernaüm komt, herkent hem. Natuurlijk kan hij zijn mond niet houden. Al gauw weet de halve stad het. Ook Bynia. Haar Joodse buren, die maar al te goed weten hoe erg het met Memfe is, komen het vertellen.

‘Die rabbi Jezus, waar we u wel eens over hebben verteld, mevrouw, weet u wel… Hij is hier in Tyrus. Vast en zeker kan hij uw dochtertje genezen.’

Bynia neemt snel een besluit. Ze laat Memfe, die weer eens zo’n vreselijke driftaanval heeft, onder de hoede van de dienstmeisjes. Ze slaat haar zijden sjaal om en rent weg op haar hoge hakken. Zou Jezus door de Zuidpoort gekomen zijn? O, als hij nog maar niet ergens naar binnen is gegaan…

 

‘Er loopt een vrouw achter ons aan te schreeuwen.’ fluistert Petrus Jakobus toe. Zou de Meester het merken?

Jakobus kijkt eens opzij en haalt zijn schouders op. Misschien wil de Heer gewoon niet reageren. De vrouw blijft maar doorroepen. Echt vervelend. Het geeft zo’n bekijks.

‘Rabbi Jezus!’ schreeuwt ze, ‘Heb medelijden met mij. Zoon van David, mijn dochtertje is heel erg van de duivel bezeten.’

Dit kan gewoon niet! ’t Lijkt wel een relletje. Judas zal er dan maar iets van zeggen. Hij trekt Jezus aan de mouw.

‘Rabbi, stuur die vrouw toch weg!’

En ja, eindelijk draait Jezus zich om. Half tegen de discipelen en half tegen Bynia, die naderbij holt, zegt Hij een beetje koeltjes: ‘Ik ben er alleen maar voor verloren schapen van Israël!’

Bynia staat met een ruk stil. Ja, het is waar. Zij is geen Jodin, maar een buitenlandse, die tot beelden bidt.

Toch, als ze Jezus aankijkt, ziet ze twee vriendelijke ogen.

‘Here, help mij…’ smeekt ze. Ze valt voor hem neer. Jezus schudt van nee.

‘Het is niet goed om eten voor de kinderen aan de honden te geven.’

Is zij, Bynia een hond? Zou ze nu niet beledigd op moeten springen en met de neus in de wind weglopen?

Niks hoor! ’t Is waar! Ze moet het toegeven. Thuis leven ze als hond en kat met elkaar. Toch laat ze zich niet met lege handen wegsturen. Er flitst een briljante gedachte door haar heen… Ze flapt eruit: ‘HONDEN ETEN TOCH OOK VAN DE RESTJES DIE VAN TAFEL VALLEN?’

Wat een antwoord. Super, gewoon!

O, Bynia vraagt niet veel. Een klein kruimeltje van Jezus is voor Memfe al genoeg. Jezus glimlacht. Hij richt haar vriendelijk op en zegt: :’O, vrouw! Groot is uw geloof. Je zult krijgen waar je om vraagt!’

Op datzelfde moment wordt Memfe thuis genezen. Bynia weet het gewoon, zonder dat ze het nog gezien heeft. Dolgelukkig rent ze naar huis.

 

Als je nog eens in Tyrus komt, moet je eens gaan kijken naar dat grote huis in de Tempelstraat. Met sierletters staat er boven de poort geschreven: Huis van Vrede. Jij weet nu zeker wel hoe dat huis aan die naam komt, hè?

Buiten op de vuilnisbelt blaffen de honden, maar binnen speelt een gelukkig kind.

Download PDF