‘Wat zal ik vandaag nou eens voor je voorlezen, Erik?’ vraagt vader voor het slapen gaan. Erik weet het best.
‘Van die grote maaltijd, pap!’
Ja, dat verhaal uit de Bijbel is Eriks lievelingsverhaal. Vooral die plaat erbij vindt hij zo mooi. Een lange, schitterend gedekte tafel en allemaal blije mensen in witte klederen, die bij de koning mogen dineren. Hij stelt zich voor dat pappa erbij zit en hijzelf.
‘Pappa,’ vraagt hij nadenkend, ‘U mag vast vlakbij de koning zitten, want u bent dominee en u doet zoveel voor God, maar ik… Ik ben maar een kind. Ik moet vast ver achteraan zitten.’
Pappa trekt Erik dicht tegen zich aan en zegt: ‘Welnee, malle jongen. Zo gaat het niet in het koninkrijk van God. ‘Vele laatsten zullen de eersten zijn,’ heeft Jezus gezegd. Weet je wat? Ik zal je het verhaal eens voorlezen dat daarover gaat. Het heet ‘De arbeiders in de wijngaard’.
‘Hebben jullie niks te doen?’ vraagt de rijke boer aan een paar opgeschoten jongens op het marktplein. ‘Ik heb arbeiders nodig in mijn wijngaard. Kom je helpen?’
De jongens kijken de boer verrast aan. O, gaaf, zeg! Ze mogen meedoen met het wijnfeest, het binnenhalen van de druivenoogst. Eh… verdienen ze nog wat?
‘Natuurlijk,’ zegt de boer, ‘Ieder krijgt een schelling voor een dag werken. Aan het eind mag je op het feest komen. De jongens kijken elkaar eens aan. ‘Top! We doen het.’
Al uit de verte kun je het vrolijke gepraat horen van de andere arbeiders. Achter de lage stenen muur zie je hier en daar tenten staan. Die zijn van lui, die zelfs blijven kamperen tijdens de oogst. Moeders met kleine kinderen, meisjes, grijsaards… Iedereen doet mee. De wachter op het torentje heeft hen al lang gezien en zwaait hen vrolijk gedag. Al gauw zijn de nieuwelingen opgenomen in de groep. Ze plukken druiven, sjouwen met volle manden, trappen onder vrolijk gezang de druiven plat in de druivenpers. Het rode sap spat tot boven hun knieën. Pot na pot en zak na zak wordt gevuld met zoete rode wijn. De rijke boer loopt eens door zijn wijngaard. Hij regelt alles en maakt hier en daar een praatje. Af en toe gaat zijn blik zorgelijk naar de lucht. Er is slecht weer op komst. Vandaag moet de oogst zijn binnengehaald, anders…
Ja, de oogst is zo groot en de arbeiders daarbij vergeleken weinig. Zouden er misschien nog meer jongens op het plein staan, die kunnen helpen.
Negen uur ’s ochtends. Drinkpauze. Ja, de eerste drie uur zijn omgevlogen. De sapkan vol met friszure wijn gaat van mond tot mond. Brood en koeken worden rondgedeeld. Men roept elkaar plagerig wat grappigs toe. En juist op dat moment verschijnt de baas met nog een stel mensen. Nieuwe arbeiders. Wat verlegen stappen ze binnen. Ja, de baas heeft hen op de markt opgepikt.
‘Ik zal je uitbetalen wat billijk is,’ heeft hij hen beloofd.
En nu staan ze hier. Zouden ze geaccepteerd worden door de groep? Natuurlijk. Iedereen die zijn handen uit zijn mouwen kan steken is welkom. Al gauw lopen ze net te sjouwen en te zingen als de rest.
‘Had ik nog maar meer arbeiders,’ denkt de baas maar steeds. Hij is nu al vier keer naar de markt geweest. Zelfs nog om twaalf uur en om drie uur ’s middags. Maar och, het werk schiet niet erg op. Er zijn nog zoveel druiven te plukken en straks gaat de zon onder. Zou hij nog maar even naar de markt gaan?
Ja hoor! Er staan nog een paar jongens te nietsnutten.
‘Hebben jullie geen werk gevonden?’ roept de boer verbaasd.
‘Mensen, ik zit om jullie te springen. Kom gauw mee. ’t Is maar voor een uurtje, maar ik zal je geven wat je toekomt.’
Een uurtje later.
‘Bemm! Bemm!
Het kleine omroepertje op zijn blote voeten slaat ijverig op zijn metalen deksel.
‘Bem! Bemmm! Stoppen! Tijd voor uitbetaling! Bemm! Bemm!’
De mensen strekken hun vermoeide ruggen. Ze bergen hun messen op, houden hun handen even onder de waterstraal uit de kan van de waterdrager en spoelen het zweet van hun gezicht.
Aan een laag tafeltje zit de opzichter. Hij betaalt het loon uit op aanwijzing van de baas.
De laatst aangekomenen zijn het eerst aan de beurt. Een schelling krijgen ze. Die zijn er dik tevreden mee. Maar ook de groep van drie uur, van twaalf uur, van negen uur en van zes uur ’s morgens krijgen een schelling.
Wat is dat nou? Of je lang of kort werkte… elke arbeider krijgt een schelling uitbetaald. Dat is vreemd. En ook niet eerlijk. De groep van zes uur ’s morgens begint te mopperen.
‘Die laatsten hebben maar één uur gewerkt en u hebt hen hetzelfde gegeven als ons. Wij, die ons de hele dag in het zweet hebben gewerkt.’
De Baas zegt echter nuchter: ‘Zijn jullie wat te kort gekomen? Waarom mopper je? Worden jullie soms boos als ik gul ben? Ik wil de laatsten hetzelfde geven als jullie. Nou èn? ’t Is toch mijn eigen geld? Ga nu maar gauw naar het feest anders mis je dat ook nog.’
Het verhaal is uit. Vader doet de kinderbijbel dicht. Slaapt Erik? Nee. Hij denkt. Ineens doet hij zijn ogen weer open, haalt z’n duim uit de mond en zegt: ‘Als ik groot ben ga ik ook voor Jezus werken, pap, net als u. Dan word ik ook dominee. Want ik vind Jezus erg lief.’
‘Trouwens,’ voegt hij er slim aan toe, ‘Het maakt niks uit waar je aan die tafel zit, als je er maar bij bent, hè pap?’
En zo is het maar net.