Bijbelverhalen

NT. 24 – De Farizeeërs mogen ook feestvieren

‘Meneer Jozef, de leden van de Hoge Raad zijn gearriveerd.’ zegt een dienaar van Jozef van Arimatea, een belangrijke minister, tegen zijn chef. De minister knikt, sluit de boekrol waarin hij zo aandachtig heeft zitten lezen en overhandigt die aan zijn dienaar.

‘Ik kom, Sua. Ik kom…’

Ja, vandaag gaat Jozef met een groep Farizeeërs naar Jezus toe. Ze willen zich persoonlijk op de hoogte stellen van die nieuwe rabbi, waarvan men beweert dat hij de Messias is. Duizenden volgen hem, vooral door de ongelofelijke wonderen die hij doet. Maar de Joodse Raad heeft veel twijfels. Bedachtzaam strijkt Jozef een plooitje glad van zijn gebedsdoek en voegt zich dan bij zijn collega’s.

 

‘Kijk. Dat bedoel ik nou.’ zegt Misraïm, een kritische professor met een lange baard. ‘Zien jullie wel? Die Jezus zit zo midden tussen de asociale mensen. Dieven, slechte vrouwen en zo. Ja, Hij eet zelfs met ze.’

Er gaat een gemompel van afkeuring door de groep. Ja, bah! Die rabbi uit Nazaret kan gewoon de Messias niet zijn. Maar Jozef, die naast Misraïm staat, kijkt verrast. Hij ziet wat de anderen niet zien… Wat een liefde heeft die Jezus voor de arme mensen.

‘Kijk die Farizeeërs daar nou staan,’ denkt Jezus. Zijn ogen gaan vergelijkend van de groep vlakbij hem naar die anderen, die rijken. Hier de vuile, verwaarloosde en geplaagde mensen en daar die goedgeklede, geëerde leraars. Jezus voelt ook hun kritiek. Het doet Hem pijn. O, begrepen ze maar dat God de Vader net zoveel van die zondaars houdt als van hen. Ja, dat hij ook hen wil laten feestvieren…

‘Luister,’ begint hij, zoekend naar het juiste voorbeeld, ‘Een vader had twee zonen…’

‘Pa, ik heb er genoeg van,’ zegt de jongste van de twee. ‘Ik heb zin om de wijde wereld in te trekken. Geef mij nu alvast de erfenis, waar ik recht op heb…’

Hoewel de vader weet dat de jongen nergens rust en vrede zal vinden behalve thuis, geeft hij hem toch zijn erfdeel. De oudste zoon zit er met een verveeld gezicht bij als alle boeken geopend worden. Hij vindt het maar dom wat zijn broer van plan is. Hij wil liever al zijn geld sparen om heel rijk te worden en heel belangrijk. Terwijl hij dus de volgende dag weer gewoon aan het werk gaat, vertrekt de jongste naar een ver land. Een land, waar alles echt lijkt, maar nep is. De mensen daar liegen en bedriegen elkaar. Daarom kan er ook niemand echt gelukkig zijn. In het begin merkt de jongen er niet zoveel van. Hij is immers rijk. Hij denkt niet aan thuis en geeft zijn geld met handenvol uit. Z’n slechte vrienden helpen hem daar graag mee. Maar als de bodem van zijn geldkistje te zien is en er bovendien ook nog een hongersnood uitbreekt, wordt de situatie beroerd. Waar moet hij nu van leven? Een baantje zoeken? Maar waar?

Niemand heeft hem nodig. Draaierig van de honger mag hij tenslotte, omdat hij zo aandringt, bij een boer op de varkens passen. Smerige stinkende beesten! Hij jaagt ze in hun hok en geeft ze hun voer.

‘Eten! O, had ik ook maar wat te eten,’ gaat het door hem heen. ‘Zou je dat varkensvoer kunnen eten? ’t Zal wel smerig smaken, maar ja, je maag is tenminste gevuld. Met een stokje probeert hij wat bonen uit de voedertrog te vissen. Maar de boer heeft het gezien. Hij schreeuwt: ‘Hé, blijf van dat varkensvoer af! Dat is voor de beesten.’

Kwaad leunt de jongen tegen het hek. Mag hij zelfs niet van dat voer eten? Ineens komt de gedachte bij hem boven: ‘WAT BEN IK EIGENLIJK MEE BEZIG? Zelfs mijn vaders knechten hebben genoeg te eten en ik sterf van de honger. Ik zal naar mijn vader teruggaan en zeggen: ‘Vader, ik ben fout geweest tegen God en u. Ik ben niet meer waard om uw zoon te heten. Beschouw me maar als één van uw knechten.’

De zoon draait zich om en gaat de weg terug… Een zware tocht. Hoe zou vader reageren?…

Hij hoeft niet bang te zijn. Al de tijd dat hij weg was, heeft de vader naar hem uitgekeken. Als hij hem dan op een goeie dag aan ziet komen, smerig als een zwerver, rent hij hem met open armen tegemoet. ‘Mijn kind!’

‘Vader.’

‘Blij dat je weer terug bent, kind!’

‘Ik heb gezondigd, vader….’

‘St! Stil maar!’ sust de vader. En dan tegen de knechten: ‘Vlug! Haal de mooiste jas uit de kast en trekt die hem aan. Doe ook een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. Slacht het gemeste kalf, want we bouwen een feest! Mijn zoon is weer terug.’

 

Onder de toeschouwers rondom Jezus stijgt een goedkeurend gemompel op. Wat een verhaal. Sommigen vegen een traan weg. Ze denken terug aan hun verkeerde dingen en weten nu zeker dat God hen alles vergeven wil. Maar de Farizeeërs mopperen tegen elkaar: ‘Mooie boel! Die gozer heeft er maar op los geleefd en dan zo’n ontvangst.’

‘Tegen de avond komt de oudste zoon van het land terug.’ gaat Jezus onverstoorbaar voort. ‘Hij hoort muziek en dans. Wat zou er aan de hand zijn?

‘Uw broer is weer terug,’ zegt een knecht. ‘Daarom…’

‘Wat??’ roept de oudste zoon, ‘Die vuile opmaker krijgt een feestje? Wel nou nog mooier!’ Mokkend blijft hij buiten staan. Als zijn vader hem na een tijdje op komt zoeken, barst hij los. ‘Ik heb nog nooit een bokje gekregen om feest te vieren met mijn vrienden, terwijl ik me in het zweet gewerkt heb.’

Geschrokken antwoordt de vader: ‘Kind, alles wat van mij is is toch van jou? Van mij mag je elke dag feestvieren!’

Hij slaat zijn arm om hem heen en wijst naar de verlichte feestzaal.

‘Kom toch,’ zegt hij met een snik in zijn stem, ‘Denk toch na. Je broer was dood, maar hij is weer levend geworden. Hij was verloren, maar is weer gevonden.’

Zo maar ineens is het verhaal uit. De mensen gaan naar huis. Ook de Farizeeërs. Ze hebben veel om over na te denken. Druk gebarend lopen ze weg.

En tussen hen in, met een blij gezicht, loopt Jozef van Arimatea. ’t Lijkt wel of diep van binnen een liedje is gaan zingen. O ja, hij weet het nu zeker: JEZUS IS ECHT DE MESSIAS!

Download PDF