Klikklak klikklak. Rinkedekinkel.
Door de donkere straten van Jeruzalem marcheert een legertje tempelpolitie. Daar waar de maan de straatjes binnendringt glimmen grijze helmen en scherpe speerpunten. Licht, donker, licht donker. Zwaarden, fakkels, harnassen…
De slapende bewoners van de stad op hun dunne matrassen horen het wel. Sommigen staan op en gluren door een kiertje van de deur of vanachter een gordijn. Waar gaan die soldaten naar toe?
Een gure wind blaast door de steegjes en door de kieren van deuren en ramen. Rillend kruipen de mensen weer onder hun dunne dekens. Dit belooft niet veel goeds.
Sommigen weten wel waar de schoen wringt. Het is Pesachfeest en rabbi Jezus is in Jeruzalem. De vele confrontaties tussen hem en de Schriftgeleerden worden dagelijks uitgebreid besproken in de werkplaatsen en huizen van de mensen.
In een olijvenboomgaard aan de overkant van de beek Kidron liggen acht mannen lekker te slapen. Het zijn discipelen van Jezus. Ze hebben hun jassen strak om zich heen getrokken en beschutting gezocht onder wat struikgewas. De olijfbomen steken hun kromme kronkelige takken naar de hemel alsof ze hen willen beschermen. Een enkeling draait zich onrustig om, mompelt wat in zijn slaap.
Maar kijk, daar, een eindje verder zijn nog drie mannen, Petrus, Jakobus en Johannes. Ze zitten met hun rug tegen een boom, hun handen gevouwen in gebed, hun ogen gesloten. Bidden ze? Aan hun gebedsdoeken te zien wel, maar aan het knikkebollen kun je merken dat ze ingedut zijn. Maar dat mag niet! Dit kan echt niet. Die discipelen zijn namelijk Jezus’ dekking in de rug. Zijn gebedsdekking. Daarvoor zijn ze uitgezocht. Dat heeft de meester hen gevraagd.
‘Bid met me mee,’ zei hij. ‘Ik ga een eindje verderop met mijn Vader praten.’
Jezus voelt zich onrustig en angstig. Hij weet wat hem te wachten staat. Gevangenneming, marteling en tenslotte kruisiging. Er staat hem een zware tijd te wachten. De discipelen zien hem wankelend weglopen. Ze weten niet goed wat er aan de hand is. Jezus heeft het tijdens de maaltijd wel over zijn lijden en sterven gehad, maar ze hadden er maar weinig van begrepen.
‘O Vader, als het mogelijk is…, ik ben doodsbang… Vader, laat het niet gebeuren.’
Jezus ligt geknield op de harde grond. Zijn knieën en armen doen pijn, maar dat voelt hij niet door de grote angst, die zijn hart samenknijpt. Ja echt!
Al die verhalen die jij hebt gehoord over Jezus, die zieken beter maakt en die iedereen het juiste antwoord kan geven… hij is ook mens. Hij heeft een lichaam, dat pijn kan lijden. Hij heeft een ziel die keuzes moet maken net als wij.
Lijden of vluchten. Dat is de vraag.
Er staan belangrijke dingen op het spel. Als Jezus niet de redder van de wereld wordt, dan is er niemand. Dan zijn we allemaal verloren.
Grote zweetdruppels vallen langs Jezus’ kin op de grond, waar ze in het licht van de maan rode bloeddruppels lijken…
‘Vader, o Vader…ik wil wel, maar… ik voel me zo zwak. Alstublieft, hoeft het niet…!’
Eigenlijk, als je het goed bekijkt, wordt hier een gevecht geleverd. Gaat Jezus voor zijn eigen welzijn of zal hij de mensheid redden? Traag strijken de minuten voorbij.
Het lijkt of heel de schepping de adem inhoudt.
Tenslotte geeft Jezus zich over aan Gods wil, hoe moeilijk dat ook is.
De soldaten zijn inmiddels door het hek de olijftuin binnen gemarcheerd.
‘’ Hé, ho! Wat is er aan de hand?’
De slapende discipelen zijn meteen klaar wakker. Petrus, agressief mannetje, trekt zijn zwaard om Jezus te redden. Hij hakt in het rond en slaat wams! het oor van een soldaat eraf. Gelukkig ziet Jezus de soldaat niet als vijand. Hij geneest het oor en geeft Petrus een vermaning.
Dan richt hij zich tot de officier.
‘Wie moeten jullie eigenlijk hebben?’
‘Jezus van Nazaret!’ snauwt de officier.
‘Dat ben ik!’ zegt Jezus, ‘Als jullie mij zoeken, laat mijn discipelen dan gaan.’
Wow! Stoer zeg!
De woorden blijven even hangen in de lucht en zweven dan naar de sterren en de verre planeten. Ze zweven naar alle werelddelen, over alle heuvels en bergen, over zee en land. Ook alle eeuwen door totdat zelfs jij ze kunt horen.
‘Neem mij maar en laat hen gaan.’
Die nacht horen de inwoners van Jeruzalem de soldaten weer langskomen.
De enkeling die naar buiten kijkt ziet dat ze één arrestant meevoeren, iemand die geen kip kwaad doet, maar die het opneemt voor zijn mensen.