Bijbelverhalen

OT. 46 – IK HOUD VAN JOU

Op het mooiste plekje in het dal Sorek staat een oude boom. In zijn bast is een hartje gekerfd met een pijl. Aan de ene kant staat een D en aan de andere kant een S. Onder die boom zitten twee verliefde mensen hand in hand naar de ondergaande zon te kijken. De man is stevig gebouwd en niet zo heel erg jong meer. De vrouw is klein, jong en heel mooi. Het zijn… Simson en Filistijnse Delila. Ja, Simson heeft eindelijk de vrouw van zijn dromen ontmoet. ‘Delila,’ fluistert hij, ‘Ik hou van je. Meer dan van iets of iemand anders.’

Er beweegt iets in de struiken vlakbij. Het verliefde stel merkt er niks van. Ze denken allen maar aan elkaar. Het is… een spion van de koning van Gat. Zachtjes sluipt hij weg.

Een paar dagen later is er spoedvergadering in de sjieke woning van koning Kar van Gat. Zijn vier Filistijnse medekoningen zijn gekomen om over Simson te praten.

‘Goed nieuws, mannen.’ gnuift Kar, ‘Onze vijand is zwak geworden, want hij is verliefd. Op Delila nogal liefst…’

Opgewonden vertelt hij wat zijn spion heeft gezien.

‘Als zij nou eens met ons mee zou werken.’ peinst de koning van Ekron. ‘We moeten achter het geheim van Simsons ongelofelijke kracht zien te komen.’

‘Met geld bereik je veel,’ zegt de koning van Gaza. ‘Laten we haar flink wat zilverstukken beloven, dan doet ze het wel.’

Ja, de koning van Gaza heeft het goed gezien. Het kostte echt niet zoveel moeite om Delila om te praten. Och, ze hield wel van Simson, maar zo’n kans om rijk te worden kreeg ze nooit meer.

‘Simson,’ zegt ze dus een paar dagen later, ‘Hoe kom jij aan je kracht? Is er iets waarmee ze je kunnen vastbinden, zodat je niet meer los kunt komen?’

Simson tikt lachend met z’n vinger op haar wipneus.

‘Zou je dat echt willen weten, liefje? Nou, moet je horen. Als ze mij zouden binden met zeven verse pezen, dan zal ik zo machteloos zijn als een lam.’

Het is als grap bedoeld, maar de vijf koningen, die zich in het aangrenzende kamertje hebben verborgen, nemen het antwoord serieus. Met gekke grimassen en de duimen omhoog beduiden ze elkaar dat hun plan lukt. Zachtjes glipt één van hen weg om zeven verse pezen te gaan halen. Simson is heel argeloos gaan slapen op de bank. Zijn lange vlechten liggen over het kussen en over zijn schouder. Hij snurkt zachtjes. Het is stil in de kamer. Maar, o, kijk eens! Delila bindt Simson, zonder dat hij het merkt, helemaal vast.

‘Simson!’ schreeuwt ze dan, ‘De Filistijnen over je.’

Als door een wesp gestoken, springt Simson op en… Krakkrak!!

Hij verbreekt de pezen alsof het katoenen draadjes zijn.

‘Grapje!’ lacht Delila sluw. Maar spijtig bedenkt ze dat Simson haar dus niet de waarheid heeft verteld.

Het wordt een soort spel tussen hen beiden. Zij blijft doorzeuren dat Simson haar zijn geheim moet vertellen en hij verzint steeds wat nieuws. Dan is het weer: ‘Als je me met nieuwe touwen bindt…’ en dan weer: ‘Als je m’n haar in een weefgetouw vlecht…’

Telkens als Delila het uitprobeert blijkt het een leugen te zijn.

Was Simson nou maar zo verstandig om niet meer naar haar toe te gaan. Maar nee. Hij zoekt haar steeds op. Tenslotte gaat ze zielig doen.

‘Je houdt niet echt van me,’ snikt ze. ‘anders zou je me niet steeds voor de gek houden.’

En die stoere Simson, die met een leeuw heeft gevochten en duizend Filistijnen gedood heeft, kan niet op tegen vrouwentranen. Als ze hem dag in dag uit zo tergt, geeft hij tenslotte toe.

‘Nog nooit is er een scheermes op m’n hoofd geweest, Delila. Ik ben een knecht van God.’ zegt hij ernstig.

En zij? Met een spotlachje hoort ze zijn verhaal aan.

Het is het heetst van de dag. Veel te warm om te werken. Iedereen doet een middagslaapje. Ook Simson. Zijn hoofd rust op Delila’s schoot. Op hun tenen sluipen de vijf koningen binnen met een scheermes. Voorzichtig worden Simsons zeven vlechten afgeschoren. Dan klinkt het triomfantelijk: ‘Simson, de Filistijnen over u.’

Simson ontwaakt en denkt dat hij zich net als de andere keren zal kunnen losrukken. Maar nee. Zijn kracht is geweken. De Filistijnse vorsten overmeesteren hem met gemak.

Rond en rond gaat de molen in de gevangenis van Gaza. Het is niet een ezel die de molen draait. Nee. Kijk eens goed. Die kale man met zijn blind gestoken ogen is… Simson. Niet alleen zijn lichaam, maar ook zijn gedachten draaien rond in zijn hoofd. DOOR ZIJN LIEFDE VOOR DELILA MOET HIJ NU ZO LIJDEN. MAAR HET ERGSTE IS DAT GOD HEM HEEFT VERLATEN.

‘Feest! Groot feest in de tempel van Dagon, onze God.’ wordt er omgeroepen in Gaza. ‘Kom allemaal kijken naar Simson, de Israëliet, die kunstjes voor ons doet.’

Schande en verdriet. God wordt bespot en zijn knecht Simson uitgelachen. Maar wacht even. Simson zal zich wreken. Zijn haar is weer wat aangegroeid en ook zijn kracht begint weer terug te keren. Als God hem zou willen helpen, dan…

‘Breng me eens bij die pilaren,’ zegt hij tegen een jongetje dat hem geleidt. Tastend glijden zijn handen langs de zuilen.

‘O, God.’ roept hij, ‘Maak mij nog eenmaal sterk.’

Iedereen blijft staan om te zien wat die vreemde Israëliet doet. Hij trekt en rukt, zijn rug kromt zich… Nog even!

‘Laat mij met de Filistijnen sterven!’ schreeuwt Simson uit.

Wramm!! O, kijk! De pilaren buigen door. Het gebouw stort in. Bovenop de duizenden Filistijnen en bovenop Simson, die gedood wordt door het vallende puin.

Bij de eenzame boom in het dal Sorek staat Delila. Ze draagt schitterende kleren, maar haar hart is erg verdrietig. Ze heeft zo’n spijt. DOOR HAAR SCHULD WERD SIMSON GEMARTELD EN GEDOOD. Hoe heeft ze toch zover kunnen komen. Strelend glijden haar vingers over het hartje met de pijl, dat haar er altijd aan zal herinneren hoeveel Simson van haar hield.

 

Download PDF