Bijbelverhalen

OT. 61 – DE HERE BEVRIJDT SAMARIA

‘En nou gaat ‘ie eraan!’ roept koning Joram van Israël woedend.

‘Wat denkt die Elisa wel? Ik zal hem vandaag nog laten onthoofden. Adjudant, ga naar die ellendeling toe. Ik kom je zo achterna.’

Met een overdreven gebaar scheurt hij de zijnaad van zijn koningsjas open. O, alle mensen zien zomaar zijn blote benen en … een stukje van een heel lelijke jas, een rouwgewaad. Oei, oei, oei! Waarom doet koning Joram dit? Is er dan echt iets heel verschrikkelijks gebeurd? Iets gruwelijks?

Ja, kijk dan om je heen. Kijk dan zelf. Hiervandaan, van bovenop de muur kun je de ellende zien. Rondom Samaria ligt een vijandelijk leger. Het leger van Benhadad de Derde, de koning van Aram. Zie je al die tenten, de paarden en ezels, de soldaten? Och, ze liggen er al zo lang. Maanden en maanden. Er kan geen kip in en uit de poort. En daardoor is er honger, vreselijke, gruwelijke honger. De mensen eten van alles, van ezelskoppen tot duivenmest. En zelfs daarvoor betaalt men peperdure prijzen. Maar de allerergste ellende hoorde de koning zonet. Moeders die hun kinderen doden uit radeloosheid. O, o, had hij maar niet naar Elisa geluisterd, die akelige profeet. Het is zijn schuld. Hij had immers het advies gegeven om zich niet over te geven aan Benhadad.

‘Vertrouw op God.’ had Elisa hem aangeraden. ‘Hij zal je helpen.’

Nou, als dat helpen is. Moet je eens kijken hoe het volk rondloopt als levende skeletten. Nee, Elisa is een stinkende bedrieger. Met grote stappen baant de koning weg naar het huis van Elisa.

‘Opletten!’ zegt Elisa tegen de bestuurders van de stad die toevallig bij hem op bezoek zijn. ‘Zo meteen komt die knecht van Joram. Houdt hem tegen bij de deur, want die zoon van een moordenaar komt erachteraan. Hij wil me laten onthoofden. Let op mijn woord.’

En… ja hoor! Daar is de koning al.

‘De maat is vol!’ brult hij als hij zijn voet over de drempel zet. ‘Jij misselijk stuk profeet. Weet je wel hoe diep we gezonken zijn? Denk je nou echt dat ik nog langer op God hoop?’ Elisa, zelf ook broodmager van de honger, staat zwijgend op en loopt op de koning toe. Onder het oog van het voltallige stadsbestuur steekt hij zijn wijsvinger op, terwijl hij profeteert: ‘Hoor het woord des Heren, koning Joram van Israël. Wie op de Here vertrouwt, vertrouwt nooit tevergeefs. Morgen om deze tijd zal men op de markt voor een sikkel twee litermaten gerst of één litermaat meel kunnen kopen.’

Het is doodstil in het kleine kamertje van Elisa. Men moet dit even verwerken. Door de openstaande deur klinkt van veraf het klagende gehuil van een wanhopig mens. Plotseling duwt de adjudant, op wiens arm de koning leunt, Elisa ruw naar achteren terwijl hij minachtend snuift: ‘Moet je hem horen. Dat eten komt dan zeker uit de hemel vallen. Haha!’

‘Je ogen zullen het zien,’ antwoordt Elisa ernstig, ‘Maar je mond zal er niet van proeven.’

Het is avond. De arme, hongerige mensen van Samaria zijn maar vroeg naar bed gegaan. Misschien vergeten ze hun ellende een beetje. Op de muur van de stad lopen wachters hun eentonige rondjes. Maar buiten in het kamp van koning Benhadad gebeuren vreemde dingen. Heel vreemde…

Rrrrrt! … Pst! … St! …. Tippetippetip!

Wat is er toch aan de hand? Rennen er soms ratten door het kamp? En waar zijn alle soldaten? Waar is koning Benhadad?

In het spaarzame licht van een kleine toorts zie je vier mannen in gerafelde vuile kleren. Ze sluipen dan hier, dan daar, duiken onder tentzeilen door, de ene tent in en de andere uit. Hun armen zijn vol schatten.

‘Hier ligt hartstikke veel.’ fluistert een van hen. ‘Koeken en wijn. Ook goud en zilver…’

‘Doe in een zak.’ sist een ander, ‘Straks verdelen!’

Rits….rits, tippeldetippel!

‘Hé, stop!’ klinkt onverwachts de stem van de jongste. ‘We kunnen dit niet allemaal voor onszelf houden. We moeten het in de stad gaan vertellen. Dit is nieuws!’

‘Ja,’ stemmen de anderen in, ‘Eigenlijk wel. Ze zullen ons vermoorden als we niks zeggen. Kom mee!’

‘Wachter, wachter op de muur!’

Met een schok staat de schildwacht van koning Joram stil. Riep daar iemand?

‘Wij zijn het.’ klinkt het weer, ‘De vier melaatsen die altijd bij de Oostpoort slapen. We hebben goed nieuws!’

De schildwacht is op zijn hoede. Het kan een valstrik zijn. Maar dan vertellen de mannen opgewonden wat ze ontdekt hebben. HET LEGERKAMP VAN DE ARAMEEERS IS VERLATEN! Geen soldaat te bekennen. En alle spullen liggen er nog gewoon. Al gauw wordt koning Joram erbij gehaald en zijn raadgevers. Eerst vermoeden ze nog dat het een trucje is van Benhadad om hen uit de stad te lokken. Daarom sturen ze verkenners erop uit met paarden en wagens. MAAR HET BLIJKT WAAR TE ZIJN! De Arameeërs zijn gevlucht. De weg ligt vol met spullen die ze in hun haast weggegooid hebben.

En weet je waarvoor ze gevlucht zijn? Je raadt het nooit… Voor een geluid!! De Here had hen namelijk een geluid laten horen van hoefgetrappel, net alsof er een heel leger aan kwam zetten. Haha! Wat een mop, zeg!

Als de koning en het volk dit hoort, zijn ze uitzinnig van vreugde. De poorten worden met gejuich opengebroken en iedereen wringt zich naar buiten.

Hoi, hoi! Eten! Buit! Graaien en grijpen. Je mond en je zakken volproppen…

’s Middags wordt er al weer handel gedreven in de poort. Een litermaat gerst kost één sikkel en twee maten gerst ook. Het komt precies zo uit als Elisa had voorspeld. En de adjudant van de koning? Die ongelovige grootschreeuwer?

Hij werd onder de voet gelopen door het naar buiten stromende volk. Zijn ogen zagen het voedsel, maar zijn mond proefde er niet van. Want met God valt niet te spotten.

Download PDF