Bijbelverhalen

OT. 67 – ESTER EN MORDEKAI REDDEN HUN VOLK

‘De Ministerrr- President!!!’

De Paleiswacht van de burcht Susan springt stijf in de houding. En alle mensen voor het paleis knielen. Want er komt een zeer belangrijk persoon naar buiten. Haman, de vriend van de koning.

Kijk, daar gaat hij naar zijn koets, z’n jas wapperend achter zich aan. O, als deze machtige man tegen je is, dan ben je nog niet jarig. Maar wacht eens. Zie je dat? Is er werkelijk iemand die niet buigt? Die verachtelijke blikken werpt naar Haman? Ja, het is Mordekai, ook een belangrijke knecht van de koning.

‘Grote egoïst!’ denkt Mordekai, ‘Voor jou buig ik niet.’

Oei, oei! Als daar maar geen moeilijkheden van komen.

Haman heeft het al lang gemerkt. Kruiperige vleiers hebben het hem verteld. ‘Die Jood buigt niet.’ En Haman zint op wraak, grote wraak. Niet alleen Mordekai… Nee, alle Joden moeten sterven. Op een dag laat hij de hof tovenaar door het lot te werpen, een geluksdag uitzoeken. Met deze kennis gewapend, plus een grote zak geld, gaat hij op audiëntie bij de koning.

‘O, Koning, leef in eeuwigheid. Als u toestemming geeft voor mijn plan, zal ik u tienduizend talenten zilver geven.’

Hij maakt de Joden flink zwart.

”t Is een opstandig volk,’ beweert hij, ‘gevaarlijk als de pest. Zij moeten worden uitgeroeid, anders…’

De Koning, bang voor zijn troon, geeft in vertrouwen zijn zegelring aan Haman. De wet mag uitgevaardigd worden. Op de dertiende van de maand Adar zullen alle Joden worden gedood.

Huilen, schreeuwen, brullen. Dat is wat de Joden doen als ze het horen. Vooral de lui uit Susan. Massaal wenden ze zich tot Mordekai om hulp. Hij werkt immers voor de koning.

‘Ga bidden en vasten!’ zegt Mordekai verbeten. In rouwkleren en met as op zijn hoofd gaat hij luid jammerend voor de poort van de koning staan. Is dat nou wel zo’n goed idee?

‘Majesteit, er loopt een man in rouwkleren bij de poort.’ zegt een dienares tegen Ester. ‘Volgens mij uw pleegvader.’

Ester schrikt. Straks zullen de soldaten Mordekai oppakken. Laat hij vlug een gewone jas aandoen. Wat zou er aan de hand zijn? Hatak, de knecht, gaat op onderzoek uit.

‘Alle Joden moeten worden gedood,’ vertelt Hatak als hij terugkomt. ‘Uw oom zegt dat u naar de koning moet gaan om het te voorkomen.’

Ester schudt beslist haar hoofd. Zelfs zij mag niet ongevraagd bij de koning komen. Regels zijn regels. De boodschappen vliegen over en weer.

‘Denk maar niet dat jij gespaard blijft,’ stelt Mordekai vast, ‘Misschien ben je daarom wel koningin geworden.’

Ester huivert. Wat moet ze in ’s hemelsnaam doen?

‘Als iedereen voor me vast en bidt ga ik.’ besluit ze moedig.

Drie dagen later staat ze, mooi aangekleed, aan het eind van de gang naar de troonzaal. Zal de koning haar accepteren? Ja hoor! Vriendelijk klinkt zijn stem: ‘Wat is uw wens, koningin Ester? Al is het de helft van mijn koninkrijk, je krijgt het.’

‘Ik… eh!’ stottert Ester, ‘Zou u samen met Haman bij mij willen komen eten, majesteit?’

De koning lacht. Waagt Ester haar leven voor een etentje?

‘Ik mag bij de koningin dineren!’

In een van de kamers van zijn luxe buitenhuis wordt Haman aangekleed. Zijn familie en vrienden kijken hem bewonderend aan. En hij maar opscheppen.

‘Er is slechts één schaduw in mijn leven.’ zucht hij.

‘Laat die jood Mordekai toch ophangen,’ stelt zijn vrouw voor.

Goed idee. Haman laat meteen een 25 meter hoge paal in zijn achtertuin plaatsen…

‘Zou ik nu… Of nog maar niet?’

Ester twijfelt. Zojuist na het zalige toetje, heeft de koning weer aan haar gevraagd wat haar grootste wens is. Maar is dit wel het juiste moment om over haar volk te spreken?

‘Wilt u morgen nog eens met Haman bij mij komen eten?’ vraagt ze zacht. De koning stemt toe.

Die nacht echter, kan Ahasveros niet slapen. Hij heeft zoveel om over na te denken. Als afleiding moet een slaaf hem voorlezen uit het koninklijke dagboek. Toevallig (?) kiest die een stukje over Mordekai, die een aanslag op het leven van de koning heeft voorkomen, maar daarvoor nog geen beloning heeft gekregen.

‘Morgenochtend eerst Mordekai belonen…’ denkt de koning en valt in slaap.

‘Eerst een arrestatiebevel voor Mordekai vragen,’ denkt Haman als hij de volgende dag de tuin van het paleis binnenstapt. Maar het loopt anders dan hij denkt. De koning wil zijn advies hebben. Hoe moet iemand beloond worden die veel voor de koning heeft gedaan? Haman krijgt een kleur van opwinding. Hij weet het zeker: die man is hijzelf.

‘Die persoon moet op een koninklijk paard worden rondgereden.’ stelt hij voor. ‘En één van de ministers moet roepen: ‘Knielt allen voor de man wie de koning eer bewijzen wil.’

‘Juist! Doe dat bij Mordekai!’ beveelt de koning.

Als aan de grond genageld blijft Haman staan. Hè? Hoe is dat mogelijk? Gelukkig heeft hij nog niks gezegd over die galg. Balen zeg! Met een lang gezicht loopt hij die middag over het stadsplein. En Mordekai maar grijnzen. Wat een ellende!!

En ellende op ellende. Die avond tijdens het diner vertelt Ester aan de koning dat iemand haar en haar volk wil doden. De koning vliegt overeind. Wat zullen we nou krijgen?

‘Wie is die man die zoiets durft te doen?’ briest hij.

Esters vinger priemt in Hamans richting. ‘Hij daar!’

Haman zou wel door de grond willen zakken. Wist hij veel dat de koningin ook joods was? Smekend om genade valt hij voor Ester op de knieën. Dat had hij nou net niet moeten doen. Dat maakt de koning nog bozer. Als één van de knechten dan ook nog vertelt van de galg in Hamans achtertuin, gaat Ahasveros helemaal door het lint.

‘Hang hem daar zelf aan op!’ schreeuwt hij.

Het is de dertiende van de maand Adar. Het volk van de Joden wordt niet uitgeroeid. Dank God. En Mordekai zit op de belangrijkste post van het land. Direct onder de koning. Iedereen houdt van hem, want hij zoekt het goede voor zijn volk.

Download PDF