Bijbelverhalen

OT. 69 – JESAJA’S VISIOEN

‘Van onderen!’

Plof! Met een reuzendreun valt een grote eik tegen de grond, precies op de plaats waar men had gehoopt dat hij zou vallen. Een gejuich gaat op onder de omstanders.

‘Goed gedaan, Amos!’ roept de magere leerlooier die was komen kijken. ‘Nou heb ik tenminste weer wat licht in mijn werkplaats.’

Amos heeft geen tijd om te antwoorden. Voor het donker wordt moet de boom in planken gezaagd en verwerkt worden. Ja, die eik ondermijnde Amos’ huis. De dikke wortels deden zelfs de muren van zijn huis scheuren…

Het begint al aardig heet te worden in de straten en stegen van Jeruzalem. De menigte verspreidt zich om nog voor de middag een flink stuk werk af te krijgen. Op de omgehakte stronk gaat een jongeman zitten. Met een somber gezicht kijkt hij naar het rijke koopmanshuis aan de overkant.

‘Zit je weer ergens op te broeden, Jesaja?’ vraagt Amos, terwijl hij met zijn mouw het zweet van zijn gezicht veegt. Voor Jesaja neemt hij toch maar even tijd.

‘Moet je kijken, Amos,’ zegt Jesaja, ‘Zie je daar meneer Korach gaan? Belangrijke documenten onder zijn arm… Daar wordt weer een vies zaakje gedaan in het huis van die miljonair Pur. Welk huis of welke wijngaard zal hij nu weer aankopen?’

‘Daar hoef je niet lang naar te raden,’ sist Amos, terwijl hij verachtelijk op de grond spuugt. ‘Kijk, daar komt die arme weduwe Rachel aan met haar blinde dochter. Ze konden al een tijdje hun schulden niet betalen. Mijn vrouw bracht ze zo af en toe wel eens soep. Ze hebben echt grote armoede.’

‘Die schoften!’ schreeuwt Jesaja woedend. De verontwaardiging bruist in hem op. O, hij kan zich niet langer stilhouden. Amos kijkt hem hoofdschuddend na als de profeet met grote stappen door de poort van het Rijkeluishuis naar binnen gaat.

‘Wee jullie!’ roept Jesaja met zijn vuist geheven als hij op de binnenplaats een groep zingende, door de wijn aangeschoten stadsbestuurders bijeen treft. ‘Wee jullie, die huis aan huis trekken en akker aan akker, totdat er voor de arme geen plaats meer over is en jullie alleen het land bewonen. Voorwaar, jullie mooie huizen zullen verwoest worden. Dat zegt de Here.’

‘Eh… humhum, meneer Jesaja, wilt u zo spoedig mogelijk dit huis verlaten?’ zegt Pur met een arrogant toontje in zijn stem.

‘Gaat u maar op het marktplein de fatsoensrakker uithangen, ja?’

Hij stopt nog een dikke druif in zijn mond. Een luid gelach klinkt op onder de halfdronken toehoorders. Jesaja trekt zijn bovenlip op en stoot eruit: ‘Wee jullie, die ’s morgens al sterke wijn drinken en tot diep in de nacht doorfeesten. Jullie genieten van muziek en wijn, maar voor Gods werk interesseer je je niet. Duisternis noem je licht en goed kwaad. Jullie laten je omkopen met geschenken en de armen ontneem je het kleine beetje dat ze nog hebben.’

‘Eruit!’ gebaart Pur nijdig. Twee bodyguards sleuren Jesaja naar buiten om hem op een afvalhoop te dumpen. Pats! Dicht slaat de deur. Jesaja krabbelt maar weer overeind. Met de restjes bedorven sla en rotte tomaten nog aan zijn kleren, blijft hij posten voor de deur. Wat een ellende om profeet te zijn. Je moet er wel tegen kunnen. Rotte eieren naar je hoofd te krijgen is nog het minst. Uitgelachen te worden, bespuugd, nagejouwd door domme kinderen… Waarom doet Jesaja dit werk? Zou het niet beter zijn om gewoon boer te zijn of zo? Nee, Jesaja kan niet anders. God heeft hem als profeet geroepen. Dat was zo’n mega-ervaring. Moet je horen. Het was in het sterfjaar van koning Uzzia.

‘Zo mooi als vandaag hebben de Levieten in de tempel nog nooit gezongen.’ denkt Jesaja. Hij kijkt rond en merkt dat veel gelovigen, samengestroomd voor het avondoffer, ontroerd luisteren naar de mooie psalm.

‘Heilig, heilig is de Here, de ganse aarde is van zijn heiligheid vol.’

Het lijkt wel of de hele natuur meedoet om dit lied te onderstrepen. Tegen een prachtig rode avondhemel tekent zich het witte gebouw van de tempel af. Een zachte, koele wind waait over het plein. Jesaja voelt zich zo blij worden. Hij heft zijn handen omhoog en aanbidt zijn God. Plotseling ziet hij voor zijn ogen, dat de verre schaapjeswolken opzij rollen… EEN HOGE EN VERHEVEN TROON WORDT ZICHTBAAR. Schitterend! Op de troon de Here der Heren in een prachtig statiegewaad. De zomen van zijn kleed vervullen de tempel met glorie. Serafs met zes vleugels wieken boven de troon. O, hoor! Hetzelfde lied als van daarnet zwelt af en aan. ‘Heilig, heilig, heilig is de Here…’ De grondvesten van de tempel gaan meetrillen. Rook vervult Gods huis…

‘O wee!’ stamelt Jesaja angstig, ‘Ik zal sterven. Ik ben een man met onreine lippen. Toch heb ik de Here der Heerscharen gezien!’

Sidderend zakt hij door zijn knieën. Zou zijn laatste uur geslagen hebben?… Nee, kijk! Een van de Serafs vliegt naderbij met een gloeiende kool, die hij van het altaar nam. Hij raakt daarmee Jesaja’s lippen aan…

‘Vergeven zijn uw zonden!’ klinkt het.

O, het vuur reinigt zijn lippen. Het bewaart hem ervoor iets verkeerds te zeggen tegen de levende God. Jesaja weet dat hij nu naderbij mag treden. God wil tot hem spreken.

‘Wie zal ik zenden? Wie zal voor ons gaan?’ vraagt de Here.

Eerbiedig fluistert Jesaja: ‘Hier ben ik, Here. Zend mij.’

‘Ga!’ zegt God, ‘Zeg tegen mijn volk dat ik hen doof zal maken voor mijn stem, blind zal maken voor mijn plannen, omdat ze mijn wegen verlaten hebben.’

Jesaja zwijgt een tijdje. Wat een vreselijk oordeel.

‘Voor hoe lang, Here?’ waagt hij dan te vragen.

‘Totdat de steden verwoest zijn en het land een wildernis zal zijn. Maar uit de omgehakte stam van Israël zal weer een groen takje groeien, een rijsje. Het zal een heilige nakomeling zijn.’

Langzaam vervaagt het visioen… Jesaja bevindt zich alleen op het tempelplein. Alleen met zijn geheim. Nooit is Jesaja dit visioen vergeten. En al is zijn taak nog zo zwaar, hij gaat door. Gods woord moet weerklinken.

‘Wee jullie rijken, trotse eiken. God gaat dit land verwoesten.’ Alleen voor hen die doen wat God wil is er hoop. De messias gaat komen! Dat staat vast.

Download PDF