Bijbelverhalen

OT. 74 – DAT EET IK NIET

‘Wat eten we, mam? Bah! Dat lust ik niet. Dat eet ik echt niet op, hoor!’

Het is een terugkerende kreet in veel gezinnen. Vader denkt meteen aan de arme kinderen in Afrika die honger lijden en moeder sust: ‘Je hoeft maar een klein beetje te eten, dan wen je wel aan de smaak.’

En dan wordt er gedankt voor het eten. Gek eigenlijk, hè? Wat zou God daar wel van denken?

In de bijbel staat ook een verhaal van jongens die het hun voorgezette eten niet wilden opeten, maar dat had wel een andere reden.

 

‘Majesteit, de Joden zijn aangekomen.’ zegt de legeraanvoerder tegen koning Nebucadnessar.

Ja, dat had de koning zelf ook al gezien. Vanaf het dak van zijn paleis bekijkt hij de lange stoet Joden die de Istjarpoort binnenkomen.

‘Is er genoeg onderdak voor hen geregeld?’ vraagt de koning terwijl hij zich vooroverbuigt over de balustrade om beter te kunnen zien wat voor volk zijn hoofdstad binnenstroomt. Het is geen zootje ongeregeld, maar dat wist hij al omdat hijzelf de troepen aanvoerde die Jeruzalem innamen. Ondanks de afmattende voetreis die de ballingen achter de rug hebben kun je goed zien dat er structuur in zit. Voorop lopen mannen in witte klederen, dat zullen wel priesters zijn… Mannen met baarden en vrouwen met wat duurdere kleding er achter… de leiders van het volk. Dan een grote groep jeugd, goed gekleed, hoewel stoffig en vuil van de lange reis… En in de staart van de colonne de boeren, handwerkslieden en handelaars met karren vol spullen en veel kinderen. De wagens met tempelschatten uit Jeruzalem zijn al doorgereden naar de tempel van Marduk. De gouden en zilveren voorwerpen zullen worden gelost bij de schatkamers. Ja, koning Nebucadnessar kan trots zijn op zijn overwinning

‘Dat zijn prinsen, majesteit,… die jongelui bedoel ik. Echte stuudjes. Ze kunnen lezen en schrijven als de besten, ze hebben goede manieren en zijn uiterst betrouwbaar. Waarschijnlijk kunt u ze inschakelen als adviseurs of administrateurs, na wat omscholing natuurlijk.’ voegt hij er lachend aan toe.

De koning knikt nadenkend. Ja, het was een goed idee van hem om met zijn leger Jeruzalem in te nemen en alle inwoners naar Babylon te brengen. Zo’n grote groep werknemers kan hij goed gebruiken.

 

‘Kin omhoog, jongens,’ roept Daniël, een knappe joodse prins, die merkt dat de ballingen veel bekijks oogsten. ‘Laat zien dat we nog eigenwaarde hebben!’

Ondanks de pijnlijke voeten en de brandende dorst rechten de prinsen hun rug na de aanmoediging van Daniël. Hij heeft gelijk, ze zijn niet zomaar gevangenen, ze zijn ondanks alles toch het volk van God. Het is verschrikkelijk wat ze meegemaakt hebben. Hun tempel, de hele stad, de paleizen, alles is vernietigd door de Babyloniërs. Ontelbare lijken hebben ze op straat zien liggen, sommige van hun eigen familie. En het ergste is, het is hun verdiende loon, want Israël wilde niet luisteren naar God. De profeet Jesaja heeft ze vaak genoeg gewaarschuwd.

Maar het is wel moeilijk om je neus in de lucht te houden als je mond openvalt van verbazing. Wat een muren, meer dan twintig meter hoog en die met godenafbeeldingen versierde poort in blauwe mozaïek! Wat een stad! Dit is nu echt het machtige Babel waar iedereen bang voor is. Hierbij vergeleken is Jeruzalem maar een plattelandsstadje. Moet je die paleisburcht zien op die heuvel, met zijn marmeren zuilen en de overhangende tuinen bovenop de terrassen. Hoe kunnen daar bomen en struiken groeien? Waar halen ze het water vandaan in dit hete klimaat?

‘Eén van de zeven wereldwonderen,’ zegt Misaël, die er veel van afweet. ‘En daar die piramide met platte top… dat is een Ziggurat, een tempeltoren dus. Er staat over geschreven in het eerste boek van Mozes.’

‘Dan moet dat enorme bouwwerk de tempel van Marduk zijn, waar we zoveel over hebben gehoord.’ fluistert Chananja, ‘Koning Nebucadnessar heeft die tempel helemaal laten restaureren, vertelde mijn vader…’

Meteen draait hij zijn hoofd opzij, als hij denkt aan zijn lieve vader die hem nooit meer zal kunnen bijstaan, omdat hij sneuvelde in de strijd. Door zijn tranen kan hij de schepen op de rivier niet goed onderscheiden. Het zijn er tientallen. Hier en daar zitten mensen op de oevers te picknicken. Zijn ze gelukkig met hun zonnegod?

‘Wij kennen de enige ware God, Chananja. Hij is verheven boven alle goden,’ Daniël, die begrijpt waar zijn vriend mee worstelt, raakt tijdens het lopen even zijn hand aan. Gelukkig zien de soldaten het niet, anders kreeg hij beslist een knal met een zweep.

Zwijgend lopen ze verder, totdat de hele groep stilhoudt op het grote marktplein.

Die avond slapen ze voor het eerst sinds maanden weer eens in een bed.

 

‘Aspenaz,’ zegt Nebucadnessar op een dag tegen de hoofdeunuch, ‘Ik wil je even spreken over die Joodse ballingen. Onder hen zijn een aantal prinsen en kinderen van hoge komaf met goeie capaciteiten. Ik wil dat je die naar het paleis haalt. Kneusjes kunnen we niet gebruiken. De jongemannen die je uitkiest moeten goodlooking zijn, met een flink stel hersens. Ze moeten aanleg hebben voor astrologie, kunst, politiek of techniek. Zet ze in een speciale klas en laten onze beste leraars hen omscholen.’

Aspenaz vindt het een mooie uitdaging, maar hij heeft nog wat vragen. Hoe lang gaat die opleiding duren? In wat voor vakken moeten ze getraind worden en door wie? Moeten de jongens toetsen maken en examen doen aan het eind? Krijgen ze ook praktijklessen? En wie zorgt er voor voeding en onderdak?

‘Deze zaken hebben mijn aandacht. Na gedegen overleg met mijn adviseurs zal ik je hierover zo spoedig mogelijk uitsluitsel geven,’ antwoordt de koning, terwijl hij met zijn hand wuift dat Aspenaz kan vertrekken.  Maar dan schiet hem nog iets te binnen.

‘O ja, opperste hoveling, zolang de opleiding duurt zullen ze van de koninklijke tafels eten. Ik laat een uitgebalanceerd dieet voorschrijven en ze mogen van mijn wijnen drinken. Goedgevoed, maar ook weer niet zo dat ze vadsig en lui worden, dan zullen ze zich het beste ontwikkelen.’

Aspenaz bedankt de koning met vleiende woorden en schuifelt achteruit de zaal uit.

Nou nou, die jongens boffen maar. Ze krijgen een luizenleventje. Van de koninklijke wijnen drinken, toe maar. Dat mag hij zelf niet  eens…

 

‘Gebraden speenvarken? Moeten we dat eten? Dat krijg ik echt niet door mijn keel, hoor!’ fluistert Misaël die door Aspenaz omgedoopt is tot Mesach als ze voor het eerst in het paleis aan tafel schuiven. Met veel andere jongens zijn ook Daniël en zijn vrienden uitgekozen voor een opleiding aan het hof.

‘Dat heeft God ons verboden. Onrein!…’ fluistert Abednego, die eerst Azarja heette, ontzet. Sadrach die helemaal vergeet dat Daniël voortaan moet worden aangesproken met Beltesassar, mompelt: ‘Daan, kun jij niet vragen of we wat anders krijgen? Jij bent de oudste.’

‘Bid voor me!’ antwoordt Daniël terwijl hij opstaat en naar Aspenaz loopt. Beleefd buigend, met veel tact en wijsheid vraagt hij of zij, als joodse jongeren, misschien alleen groenten, fruit en water mogen krijgen.

Aspenaz kijkt hem vriendelijk aan. Hij wil die jongens niet voor het hoofd stoten, maar als ze straks voor de koning moeten verschijnen en ze zien er slecht uit, dan kan hij het wel schudden.

Daniël hoort de aarzeling in zijn stem en daarom stelt hij voor: ‘Alstublieft, tien dagen uitproberen? Als we er dan bleek en ondervoed uitzien, dan …’

‘Oké,’ zucht Aspenaz opgelucht, blij dat hij een tussenweg heeft gevonden, ‘Tien dagen op proef. Dat is een goed idee, Beltesassar!’ Lachend voegt hij er aan toe: ‘Jij wordt nog eens diplomaat, kerel!’

En dat had hij goed gezien. Doordat Daniël de Here met een toegewijd hart diende kon God hem later inzetten in de hoogste diplomatieke kringen.

Tien dagen aten Daniël en zijn vrienden alleen maar groenten en dronken ze water. En na verloop van die tijd bleken ze frisser en gezonder te zijn dan alle andere studenten, die het koninklijke dieet volgden en koninklijke wijn dronken. Dus Aspenaz besloot dat ze ermee door mochten gaan. Als er eten voor hen werd neergezet nam hij het weg en zette er groenteschotels voor in de plaats.

 

En hoe ging het met de lessen? Konden ze een beetje meekomen? Snapten ze alles? Hadden ze bijles nodig? Nee hoor!  Aan Chananja, Misaël en Azarja gaf de Here God wijsheid, kennis en verstand van allerlei geschriften. Bovendien kon Daniël ook nog eens visioenen en dromen uitleggen.

Toen na drie jaar het eindexamen kwam werden ze door de hoofdeunuch voor de koning geleid. En over welke kwestie van wijsheid of inzicht Nebucadnessar hen ook raadpleegde, hij vond hen tien keer zo goed als alle magiërs en bezweerders in heel zijn rijk. Niemand kon zich met hen meten.

Dus kinderen, de moraal van het verhaal is: eet groenten en drink water, dan krijg je een tien op je rapport. Haha! Grapje natuurlijk. De moraal van dit verhaal is… Nou ja, dat kunnen jullie zelf wel bedenken. 

Download PDF