Er rijdt een automobilist in de donkere nacht. Komt hij van een feestje? Heeft hij soms te veel gedronken? Kijk, hij rijdt een verkeerde oprit op. Hij let niet op de borden. Vrolijk neuriet hij een wijsje. In het licht van de koplampen verschijnt de laatste waarschuwing: GA TERUG!
‘Terug?’ zegt de man, ‘Nee, hoor! Ik rijd net zo lekker op deze weg.’
Even later: KRST! BENG, KLETTER, PANG!!
De automobilist botst frontaal op een tegenligger. En, wat het ergste is: deze spookrijder bezorgt heel veel mensen groot verdriet.
In het boek Jeremia lees je ook over zo’n domme man: koning Jojakim. De laatste waarschuwing van God verbrandde hij. We gaan even terug in de tijd naar… 600 voor Christus.
In een nauw steegje te Jeruzalem is een opstootje. Hannes de timmerman is in elkaar geslagen. Het bloed loopt uit een wond aan zijn hoofd. De mensen praten opgewonden met elkaar en ook de profeet Jeremia komt kijken wat er aan de hand is.
‘Wie heeft het gedaan?’ wil iedereen weten.
‘De soldaten van de koning.’ hijgt Hannes. ‘Ik… ik kwam gewoon om mijn geld vragen.’
Zijn vrouw begint weer te jammeren, maar de oudste dochter legt uit: ‘Vader heeft al veel dagen aan het dak van het paleis gewerkt zonder een cent betaling. Omdat we niks meer te eten hadden, heeft vader het gewaagd om zijn geld te vragen…’
‘Het is een schande!’ zegt de slager, die de wond met een schone doek komt verbinden. ‘De koning denkt alleen maar aan zijn cederhouten paleis en niet aan het welzijn van het volk.’
Jeremia knikt en loopt in gedachten verzonken naar huis.
‘Dag, profeet,’ zegt een meisje. Ze draagt een stapel hakhoutjes in een mandje.
‘Hallo, Achod,’ is het antwoord. ‘Ga je eten koken voor mamma?’
‘Nee, profeet. Het is om offerkoeken te bakken. Ik haal hout, pappa maakt het vuur en mamma bakt offerkoeken voor de godin des hemels.’
‘Wat zeg je me nou, Achod? Offerkoeken voor de maangodin?’
‘Ja, pappa zegt dat de maangodin het koren laat groeien en dan worden we rijk.’
‘Mijn God!’ roept de profeet wanhopig uit. Hij grijpt met zijn handen in z’n haar. ‘Achod, je weet toch dat God dit niet wil?’
Het meisje kan geen antwoord geven, want haar vader roept haar ongeduldig.
Jeremia rukt de deur van zijn huis open.
‘Baruch! Baruch, waar zit je?’
‘Hier, meester,’ zegt de vriend van de profeet. Hij veegt zijn handen af aan een doek.
‘Ik ben met het eten bezig.’
‘Laat maar! Je moet eerst opschrijven wat ik je dicteer. Het is een laatste waarschuwing van God aan de koning en aan het volk. Misschien zullen ze zich nog bekeren.’
Als Baruch klaar is met schrijven moet hij de boekrol op het tempelplein gaan voorlezen. Jeremia gaat niet mee.
Er waait een harde wind. De mensen trekken hun wollen jassen dicht om zich heen. Baruch gaat in het vertrek van de schrijver staan. Hij begint voor te lezen met heldere stem.
‘Volk van IsraĆ«l. Jullie zijn afgedwaald van de weg van God!
Jullie bakken offerkoeken voor de maangodin. Jullie zorgen slecht voor de vreemdelingen, weduwen en wezen. Jullie stelen en liegen en dan durf je nog in de tempel van God te verschijnen. Schaam je en bekeer je. Dan kan alles nog goed komen. God wil jullie vergeven.’
Er staat nu een grote groep mensen naar Baruch te luisteren. Maar dan komt er plotseling iemand uit het paleis vragen of de boekrol aan de koning mag worden voorgelezen. Wat zal die er wel van zeggen? Zal hij luisteren naar de waarschuwende woorden van Jeremia?
Jeremia en Baruch krijgen de raad zich te verstoppen. Dan wordt de koning voorzichtig ingelicht.
Even later… Het vuur brandt lekker in de troonzaal waar de koning zit. Zijn slanke vingers, met opvallend grote ringen, trommelen ongeduldig op de leuning van de stoel. Jehoedi leest voor. Rondom de troon staan de prinsen.
‘Koning Jojakim. U bouwt uw huis met ongerechtigheid. U laat de armen voor niks werken. U laat ruime zalen en vensters maken.
‘Stop!’ snauwt de koning. ‘Geef hier die rol.’
Hij snijdt met een mes het voorgelezen stuk van de rol af en gooit het in het vuur. Niemand schrikt ervan. Niemand zegt: ‘Majesteit, dat is het woord van God!’
‘Lees verder!’
Jehudi leest: ‘Doe liever zoals uw vader. Die zorgde voor de armen en de zieken. U laat mensen slaan en doodmaken. U bent een onderdrukker. Schaam u en bekeer u.’
Weer snijdt de koning een stuk van de rol en verbrandt die. Tenslotte is de hele rol verbrand.
‘Grijp Jeremia en Baruch!’ snauwt hij, ‘Smijt ze in de gevangenis.’
Als Jeremia, veilig in zijn schuilplaats, hoort wat de koning gedaan heeft, is hij erg bedroefd. Maar God zegt: ‘Schrijf alle woorden opnieuw.’
Gods Woord is blijven bestaan. We kunnen het nu nog lezen. Met koning Jojakim is het echter slecht afgelopen. Toen hij stierf werd zijn lichaam niet eens begraven en zijn zoon is drie maanden daarna weggevoerd naar Babel. Zo verging het de man die als kind al niet wou luisteren. Hij was zo dom als een… nee, niet als een ezel. Die luistert tenminste nog naar zijn baasje, maar als een spookrijder.
God wil dat we doen wat Hij zegt. Daarom is het van het grootste belang dat we naar zijn stem luisteren.