Bijbelverhalen

OT. 72 – NIET MEER BANG VOOR DE TOEKOMST

Dit is het verhaal van twee kinderen, die van de grote mensen maar steeds hoorden van oorlogen en rampen. Niemand begreep hoe bang ze daarvan werden. Niemand troostte hen. Maar op een dag hoorden ze goed nieuws. Luister maar…

Klop! Pats, pets!

‘Houd vast, Amos! Houd de mand goed vast!’

Onder de grote olijfboom op hun erf staat Amos met een mand in zijn handen. Vader slaat de olijven eraf met een stok en hij moet ze opvangen. Overal om hen heen zijn ook de buren bezig. Er is een over en weer gaan van roepende stemmen. Elsbet, zijn vriendinnetje, loopt ook al met manden te sjouwen. In de drinkpauzes vliegen de nieuwtjes van erf tot erf. ‘Heb je het al gehoord van…’ gaat het dan. De laatste tijd zijn de monden vol van de oorlogsdreiging die er is. Logisch, want de koning van Assur heeft op nog maar zo’n 60 kilometer bij hen vandaan de stad Samaria totaal verwoest. De soldaten braken met hun scherpe bijlen steen voor steen de stad af. Aan alle kanten staken ze de gebouwen in brand.

”t Is Israëls eigen schuld,’ zeggen sommigen. ‘Dat is hun straf omdat ze samen met Syrië ons land binnenvielen. De koning van Assur heeft ze een goed lesje geleerd.’

Amos en Elsbet horen die grotemensenpraat aan. Het maakt hen ernstig en nadenkend. Of heeft Jesaja gelijk, die profeet van God, die vaak bij de tempel zijn boodschap uitroept. Hij vertrouwt die koning voor geen cent.

‘Mag ik nog even naar het tempelplein?’ vraagt Amos na afloop van het werk aan zijn vader. Het mag en hij gaat gauw Elsbet ophalen. Ze treffen het, want Jesaja is net in discussie met een paar raadslieden van de koning.

‘Jullie steunen op die koning van Assur?’ roept Jesaja met een boos gezicht. ‘Moet je maar goed doen. Zal ik je eens zeggen wat die bij zichzelf denkt?… ‘Haha. We hebben Syrië en Israël gepakt en nu gaan we Jeruzalem te gronde richten. We plukken het leeg als een vogelnest!’ Ja heus, van hem moet je niets goeds verwachten. Hij denkt dat hij regeert. Maar God gebruikt hem gewoon als een stok om te slaan. En eenmaal krijgt die opschepper zijn verdiende straf.’

‘Wat wil je nou eigenlijk beweren, Jesaja?’ snoeft een van de koninklijke adviseurs. Hij praat heel bekakt. ‘Zal heel Israël dan te gronde gaan? Mooie boel.’

‘Nee,’ zegt Jesaja fel, ‘Gelukkig niet. Een rest van ons volk zal zich bekeren. En die zullen niet meer, net als jullie, steunen op iemand met kwade bedoelingen, maar op de Here.’

Als de zon bijna ondergaat en iedereen naar huis is gegaan om te eten, zitten Elsbet en Amos nog op het muurtje na te praten. Ze hebben alles gehoord wat de profeet en de grote mensen zeiden. Zouden de Assyriërs echt hier komen? Zal hun straat vernietigd worden, hun spullen verbrand? Zullen ze moeten vluchten?

‘Ik hoop maar van niet.’ zucht Amos. ‘Misschien hebben mijn vader en moeder wel gelijk. Zij zeggen dat de sterren ons een fijne toekomst voorspellen.’

Van horoscopen moet Elsbet echter niet veel hebben. Wij moeten op de Here vertrouwen, Amos,’ zegt ze wijs. ‘Als we tenminste bij die rest willen horen. Zullen we morgen weer gaan luisteren?’

Amos knikt.

De volgende dag is het marktdag. Moeder stuurt hen erop uit om wat fruit, groenten en olijven te verkopen. Ze zijn al gauw van hun handeltjes af en slenteren dan weer in de richting van de tempeltrappen. Jesaja trekt op deze marktdag meer publiek dan anders. De kinderen kruipen tussen de benen van de mensen door om maar vooraan te komen. Wat zou de profeet nu weer vertellen?

‘Het machtige Assyrische leger komt zeker.’ roept Jesaja. Zijn wijsvinger ver uitgestrekt, stoot hij eruit: ‘Ik zie het voor me. Hun kamp is in het noorden bij Migron. Ze slaan voorraden op bij Michmas, trekken de bergpas over… Voor hen uit vluchten de doodsbange inwoners van de dichtstbijzijnde stadjes… Gegil, gehuil. Arm plaatsje Anatot, wat een vreselijk lot staat jou te wachten. Dichterbij komt het leger tot vlakbij Jeruzalem!…’

Amos staat als aan de grond genageld. Hij ziet het voor zich. Dreunende laarzen en mantels vol bloed… De hand van Elsbet kruipt in zijn hand, zoekend naar troost. Maar wacht! Het komt toch nog goed. Jesaja profeteert dat God zelf gaat ingrijpen. Het enorme leger zal door een ziekte getroffen worden en Jeruzalem zal gespaard blijven. Gelukkig, de profeet zwijgt. Hij is uitgeput. Begrijpen de mensen zijn boodschap wel? Lege gezichten kijken hem aan, ook spottende en lijdende, harde en treurende… Hij gaat op de stoep zitten, zijn hoofd in de armen… De mensen lopen door. Er is immers niets meer te beleven.

‘Meneer, meneer de profeet…’

Een kleine jongenshand schudt Jesaja bij de schouder. Hij kijkt op en ziet Amos en Elsbet staan. Verlegen stottert Amos: ‘Gaat het verhaal van God nog verder? Wij willen dat weten.’

Meteen verschijnt er een glimlach om Jesaja’s gevoelige mond.

‘Echt?’ vraagt hij, ‘Wat ben ik daar blij om… Ja, het verhaal gaat verder. Kom, dan vertel ik je van de messias…’

Amos en Elsbet duiken naast hem op de grond. Jesaja slaat zijn armen om hen heen.

‘Luister,’ begint hij, ‘Die koning die komen gaat zal heel wijs zijn. En volkomen gehoorzaam aan God. De armen en verdrukten zal hij beschermen. En als hij regeert zullen de agressieve mensen geen kwaad meer doen… Eh… Ik zal maar zeggen: Een wolf en een lammetje zullen bij elkaar liggen, begrijp je? Er zal vrede zijn tussen een panter en een geit. Kalfjes zullen veilig kunnen lopen tussen leeuwen en een klein kind zal op ze passen.’

‘En verder?’ vraagt Elsbet. Ze vindt het een prachtig verhaal.

‘Stiekeme gemene bedriegers vol dodelijke haat, zullen ongevaarlijk worden.’ zegt Jesaja nadenkend. ‘Neem nou slangen, giftige slangen. Daar zullen zelfs baby’s mee kunnen spelen. Snap je? De hele wereld zal vol zijn van de kennis van God.’

Als die avond de maan als een grote bal aan de hemel staat, liggen Elsbet en Amos heerlijk te slapen op hun slaapmatjes. Ze zijn niet meer bang van al die oorlogsdreigingen waar de grote mensen over spreken, want ze weten: Met God is er toekomst.

Download PDF