Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)
Exodus 4
Tegenwoordig heb je identiteitskaarten en pasjes om te bewijzen dat je bent wie je beweert te zijn. Ook gebruikersnamen en codes. Maar vroeger ging dat heel anders. Je kreeg een potscherf mee met het handschrift van de koning, of een staf, een doosje of wachtwoord. Want iedereen kon wel beweren een boodschapper van de koning te zijn. Weet je welke bewijzen Mozes kreeg van God? Drie magische trucs. Lees maar.
‘Je móet! Zeg ja, anders draai ik je arm om!’
Gersom, de zoon van Mozes, houdt zijn broer Eliëzer in de houdgreep. Die gilt als een mager varken. Hun vader komt aanlopen en haalt ze uit elkaar.
‘Wat is er? Net nu ik weer voor een paar weken met de schapen ga trekken, maken jullie ruzie!’
‘Hij móet die jonge arenden redden, pappa!’ roept Gersom kwaad. ‘Kijk, daar op die uitstekende rotspunt zitten ze. De moeder is dood en ze zullen sterven als Eliëzer niet meewerkt. Hij heeft die rots zo vaak beklommen. Hij kan het best. Bovendien zal ik boven aan staan en hem vasthouden met een touw!’
Mozes glimlacht. Die Gersom met zijn liefde voor dieren!
‘Gersom! Je kunt Eliëzer niet dwingen. Praat met hem, overtuig hem. ‘k Weet zeker, dat hij dan ja zegt. En geef pappa een kus…’
Nooit had Mozes kunnen denken, dat hij binnenkort zelf overtuigd moest worden, niet om vogeltjes, maar… een heel volk te redden. Dat gebeurde zo…
‘De maat is vol!’ sprak de Here, ‘De Kanaänieten doen zulke grote zonden, dat Ik hun land aan de nakomelingen van Abraham ga geven, zoals Ik beloofd heb.’
O, wat kwam dit besluit precies op tijd. Het volk Israël had steeds dringender behoefte aan een eigen land. Ze woonden namelijk in Egypte, waar ze als slaven werden behandeld. Met de dag werd hun hulpgeroep luider. Dus werd door de Here het reddingsplan ‘OPERATIE EXODUS’ in werking gesteld. Gods volk moest uit Egypte naar het Beloofde Land worden gebracht. En daarbij wilde de Here Mozes gebruiken. Maar was die nog wel beschikbaar?
‘Hèhè, even zitten. Ik kan wel merken dat ik niet meer zo jong ben.’ zegt Mozes, die ergens in het Horebgebied zijn schapen laat grazen, tegen zichzelf. Hij zoekt een schaduwplekje op en laat de dieren hun gang gaan. Het is één van die liefelijke lentedagen dat je de vrede haast kunt proeven. Mozes voelt zich bijna beschaamd dat hij zo gelukkig is. Net als hij lekker zit wordt zijn aandacht getrokken door een vuurvlam, die oplaait midden in een struik. Een grasbrand? In de lente? En … wat zo gek is: het bosje verbrandt niet!! Mozes loopt er nieuwsgierig naar toe, maar halverwege hoort hij ineens een stem. Waar komt die vandaan? Hier is toch niemand?
Iemand spreekt tot hem vanuit de brandende struik!! Mozes bezwijkt bijna van angst. Hij blijft bevend staan.
‘Mozes! Mozes!’ zegt de stem, ‘Doe je schoenen van je voeten, want de plaats waarop je staat is heilig.’
Mozes snapt meteen dat dit de stem van God is. Hij knielt met knikkende knieën.
‘Ik ben de God van Abraham, Isaäk en Jakob.’ klinkt het.
En dan vertelt God hem van het plan om zijn volk te redden. Hij eindigt met: ‘Ga, ik stuur je om mijn volk uit Egypte te leiden!’
‘O nee!’ Mozes stribbelt tegen: ‘Aan mij hebt u niks! ‘
‘Ik zal met je zijn!’ zegt de Here, ‘EN EENMAAL ZUL JE MET HET HELE VOLK MIJ HIER DIENEN OP DEZE BERG!’
Het is een paar weken later. Door het mulle zand van de Sinaï woestijn loopt een minikaravaantje. Het is Mozes met zijn gezin onderweg naar Egypte. De Here heeft hem toch overtuigd.
‘Mogen we vooruit lopen, pappa?’ vragen de jongens.
‘Ja, maar kijk uit voor schorpioenen. Eén beet en je bent er geweest!’ Weg rennen ze.
‘Wacht op ons bij de rots!’ roept Sippora hen nog achterna. Ze komt naast haar man lopen.
‘Weet je al wat je gaat zeggen, Mozes?’ vraagt ze lief.
‘Mmm,’ antwoordt deze. ‘Als ze me vragen wie me heeft gestuurd, zeg ik: ‘IK BEN heeft mij tot jullie gezonden, de God van jullie vaderen.”
‘Vreemde naam, hè?’ vindt Sippora. ‘Echt een doordenkertje.’
‘Zo wil hij voortaan aangeroepen worden, vrouw!’
Even blijft het stil. Ieder is bezig met z’n eigen gedachten. Mozes is van plan het volk bijeen te roepen en te vertellen dat God hen gaat helpen. Als ze hem maar willen geloven. Hij kijkt naar de bergen. Waar moet zijn hulp vandaan komen? Een oude stotterende man is hij met een herdersstaf in zijn hand.
Als Sippora de jongens achterna gaat, overdenkt Mozes nog eens wat de Here zei, daar bij die brandende braambos.
‘Wat heb je in je hand?’ had God gevraagd, ‘Gooi die staf eens op de grond!’
Toen Mozes het deed veranderde de staf in een slang. Hij moest die slang oppakken. Bij zijn staart nota bene. Riskante zaak! Maar het werkte. De slang werd weer een staf.
Ook moest hij zijn hand in zijn jas steken. Die hand werd melaats. Een besmettelijke ziekte. Maar toen hij hem voor de tweede keer in zijn jas stak was hij weer gezond.
Drie keer is scheepsrecht, zegt het spreekwoord en dat gold ook zo voor de tekens die Mozes van God meekreeg. Nog één teken had Mozes nodig als hij oog in oog kwam te staan met de Farao.
Hij zal water van de Nijl in bloed kunnen veranderen.
Over de betekenis van deze drie tekenen loopt Mozes een hele tijd na te denken. Tot Sippora hem uit z’n gedachten haalt.
‘Daar zijn de jongens weer, Mozes. Ze staan met iemand te praten!…’
Mozes tuurt in de verte. Zou dat…? God had beloofd hem een helper te sturen. Omdat hij het echt niet zag zitten.
…. ‘O Here,’ had Mozes weer tegengesputterd, ik kan niet goed uit m’n woorden komen…’
Gods geduld raakte op. ‘Wie heeft je mond gemaakt, Mozes? Ben ik het niet? Vooruit, ga.’
‘Stuur een ander, alst…’
‘Zwijg, Mozes!’ De Here werd nu echt boos. ‘Aäron je broer zal voor je spreken. Hij is al naar je onderweg…’
‘Het is hem echt!’ roept Mozes blij. ‘Aäron, mijn broer!!’
Ondanks de hitte en het zand rennen de twee mannen naar elkaar toe, Hun hoofddoeken wapperend in de wind. Ontroerd omhelzen ze elkaar… ‘Mozes, broer!’
‘Aäron, hoe gaat het met de familie? Leven ze nog? O, ik moet je zoveel vertellen.’
‘En ik jou, Mozes. Het wordt tijd, dat er een eind komt aan ons lijden!’
Die avond bij het kampvuur horen ze allemaal van de slavernij in Egypte en van Gods plan. Mozes is verzoend met zijn roeping… Samen loven ze de Here.
Gersom zucht. Hij fluistert tegen z’n broer: ‘Zoals wij die kleine arenden hoorden piepen, zo heeft God de stem van ons volk gehoord.’