Bijbelverhalen

07 Simon, de tovenaar

—————————————————————-
Doel: Het Bijbelverhaal uit Handelingen 8.
Leeftijd: 6-12 jaar.
Poppen: Simon de tovenaar,
Filippus, de evangelist,
vrouw,
meisje,
Petrus.
Attributen:
drie doosjes, ketting, geldkist, spin, hamertje,
bordje met de woorden: Simon de grootste tovenaar van de wereld.
Decor: binnenhuis.
—————————————————————-
Simon: (timmert en zingt) Hallo, kinderen. Ik ben zo blij. Weten jullie waarom? Ik heb een goeie manier
gevonden om veel geld te verdienen. Kijk, er zijn veel mensen met problemen, hè? Jullie weten toch wel
wat problemen zijn? Weten jullie dat niet eens?
Wat een suffers zijn jullie, zeg. NOU, problemen, dat zijn… eh problemen natuurlijk. Snap dat dan. Dat zijn
mensen die ziek zijn en bang zijn enzo… Nou en aan die mensen ga ik mijn toverdingen verkopen,
gemalen slangenkoppen enne… poeder van varkenskrulstaartjes en vleermuizeneieren. Dat zit allemaal
in deze doosjes. En dan heb ik nog een doos, een heel grote. Kijk eens. Poeh! Groot hè? Dat is nou mijn
schaatskist… eh… nee, m’n schepkist… nee, ook al niet… m’n schatkist. Weten jullie waar die voor is?
Hè? Juist ja voor m’n geld. Want ik ga me toch een geld verdienen, zeg! Maar nou moet ik eerst even een
bordje ophangen, hoor! (timmert) Kijk, hier staat het: “SIMON DE GROOTSTE TOVENAAR VAN DE
WERELD.”
Nou opgelet! Ik ga m’n eerste patiënt binnenroepen (Belt met een belletje, vrouw komt op.)
Vrouw: O, dag grote wondermeneer, die alles weet. Ik heb toch zo’n pijn in mijn rug.
Simon: Jaha daar heb ik wel een middeltje tegen, mevrouw. (Tegen de kinderen:) Lekker centjes
verdienen, haha! Gaat u hier maar even liggen. (Aait over de rug van de vrouw en zingt: Slaap, vrouwtje
slaap. Mijn schatkist is een knaap. Daar stop ik al mijn centjes in. Dan word ik zo rijk als de koningin.
Slaap mevrouwtje slaap…)
Vrouw: Au! Je doet me zeer.
Simon: Ja, krijg een lik van een beer.
Vrouw: Wat zegt u nou?
Simon: O niks, ga maar lekker liggen. Is het al over?
Vrouw: Eh! Ik geloof het wel.
Simon: Mooi zo. Dat is dan vijftig gulden.
Vrouw: Vijftig gulden? Wat duur zeg!
Simon: Dat is helemaal niet duur. Wil je dan soms met rugpijn blijven lopen? Zeg het maar gauw, want
dan sla ik het er wel weer even in, hoor!
Vrouw: Nee, nee. Hier is je geld. Nou dag hoor, meneer Simon en nog bedankt.
Simon: Dag mevrouw, je haar is blauw.
Vrouw komt weer tevoorschijn: Hè?
Simon: O, niks hoor! (Speel nog even heen en weer.)
Simon: Zo zeg, gelletje, gelletje, gelletje. Dat stop ik gauw in mijn schatkist. En nou de volgende. (belt)
Meisje: (huilt) O, ik heb zo’n verdriet.
Simon: Wat zullen we nou hebben? Wat is er jongedame?
Zeg het maar tegen oom Simon. Ik kan je wel helpen. (Tegen de kinderen:) Als ze tenminste geld bij zich
heeft.
Meisje: Ik ben zo verliefd.
Simon: Verliefd? Wat is dat nou weer?
Meisje: Nou, gewoon. U weet toch wel wat verliefd is?
Simon: Nooit van gehoord. Doet het pijn?
Meisje: Nee, het doet geen pijn. Het is juist fijn.
Simon: O, dat rijmt nog ook. Maar waarom huil je dan?
Meisje: Die jongen op wie ik verliefd ben, houdt niet van mij.
Simon: Dan neem je toch gewoon een ander. Er zijn jongens genoeg, hè kind eren?
Meisje: Nee, ik wil per se Claudius. Die is zo mooi. Hij heeft paars haar en een brilletje op. Hebt u niet
een verliefdheidsmiddel?
Simon: Hè? O dat? Ja hoor! Eens even kijken… muizenkeutels… eh…
Meisje: O bah. Niet van die enge dingen, hoor!
Simon: Ja, hier heb ik het. Deze ketting moet je altijd dragen. Daar worden punkers verliefd van. En het
kost… laat eens kijken… veertig piek.
Meisje: Veertig piek? U bent toch niet ziek? Hebt u niet wat anders? Iets goedkopers?
Simon: Nee, alleen nog krokodillentanden, maar die heb je zelf ook.
Meisje: Ik heb helemaal geen krokodillentanden. Nee, hè kinderen? Jij hebt zelf konijnentanden. Kijk
maar in de spiegel.
Simon: Ik heb geen spiegel thuis. Die is gebarsten toen ik er de laatste keer in keek. Nou, koop je de
ketting nog ja of nee?
Meisje: Nou, vooruit dan maar. Ik hoop dat het werkt. Dag meneer Simon. Als we gaan trouwen stuur ik u
wel een kaartje.
Simon: Maar we gaan helemaal niet trouwen.
Meisje: Nee, wij niet, maar mijn vriend en ik…
Simon: O, zeg dat dan…
Simon: (Als ze weg is:) Hoi, het werkt. Ik kan geld verdienen als water. Kijk eens kinderen. Ik word rijk,
rijk, rijk en gelukkig tegelijk. Wacht eens. Ik ga een nog grotere schatkist kopen. Tot straks hoor. En als er
soms klanten komen moet je maar zeggen dat ze even moeten wachten. (af)
Filippus: (Komt op, neuriend: Blij blij, mijn hartje is zo blij.)
Filippus: Mmmm? Wat is dat hier? Wat een eng sfeertje, zeg! Allemaal doosjes. Wat staat erop?
Slangeneieren? Brr! De man die hier woont zal toch geen tovenaar zijn? Wat denken jullie, kinderen?
Woont hier een tovenaar?
Ja? Hoe heet die dan? Hè, Simon? O, staat dat op dat bord? Even lezen, hoor! Simon de grootste
tovenaar van de wereld.
Zo, wat een bedrieger. Alleen de Heer Jezus kan al je problemen oplossen. Wat zit er in die kist daar?
Even kijken. Dat mag wel, hè? (Kinderen roepen hard nee!) Nee, Nou, ik doe het toch (Even heen en
weer spelen.) O, een heleboel geld! Komt hij daar wel eerlijk aan?
Volgens mij houdt hij de mensen voor de gek. Ja, dat heb ik wel eens eerder meegemaakt. Weet je wat?
We zullen hem voor de gek houden. Als Simon aan zijn schatkist zit, gaan jullie hard zingen: “Je kunt het
niet kopen voor je geld en niet ruilen voor je goed. Je kunt het niet winnen met een lot en niet verdienen
met wat je doet. Maar niet verder zingen, hoor! Alleen maar dat eerste stukje. Afgesproken? O wacht,
daar komt ie geloof ik aan. (Luistert even en kruipt dan weg.) Gauw maken dat ik wegkom.
Simon: Hallo, kinderen, daar ben ik weer. Zijn er nog klanten geweest? Nee? O, gelukkig maar. Dan is
er ook niemand aan m’n schatkist geweest. Even kijken of al het geld er nog in zit. (Kinderen beginnen te
zingen.) Stop! Wat zingen jullie nou? Je kunt het niet kopen voor je geld? Wat kan ik dan niet kopen? Je
kunt alles kopen, als je maar geld genoeg hebt. Geld is het leukste en het liefste wat er is. Ik zou wel
willen slapen in m’n geld, of willen rollen in m’n geld. Laat ik nog eens even tellen hoeveel ik heb.
(Kinderen beginnen weer te zingen.)
Nee, wacht even. Ik wil het weten. Wat kan ik dan niet kopen? Een ijskist misschien? Of een kunstgebit?
Hè? Nou ik denk dat ik de volgende klant maar binnen laat komen.Perslot ben ik toch de grote tovenaar.
Filippus: (Achter het gordijn:) De grote leugenaar.
Simon: Hé, wie zei dat?
Filippus: Ikke.
Simon: Wie is ikke?
Filippus: Ikke, die hele grote dikke.
Simon: Wat gek. Ik hoor toch duidelijk iemand. Even achter het gordijn kijken, hoor! (Speel even
kiekeboe.)
Simon: Wie ben jij?
Filippus: Ik ben Filippus, aangenaam.
Simon: Wat een gekke achternaam, zeg. Filippus Aangenaam.
Filippus: Dat is helemaal mijn achternaam niet. Ik heet gewoon Filippus, aangenaam.
Simon: Ja, dat zei ik toch. Dat is een heel gekke achternaam.
Filippus: Nee, Suffie, ik heet alleen maar Filippus en verder niks.
Simon: Nou zit dan niet te liegen. Ik heet Simon.
Filippus: Aangenaam.
Simon: O, bedoel je dat. Zeg dat dan eerder. Wat kom je hier doen, Filippus?
Filippus: Ik kom je vertellen dat je niet gelukkig wordt door andere mensen te bedriegen. En ook niet
door veel centjes te verdienen.
Simon: O nee? Nou, ik weet zeker van wel. Met geld kun je alles kopen.
Filippus: Nee, hoor! Er is iets dat je niet kunt kopen.
Simon: Ja, dat zongen de kinderen ook al. Wat is dat dan?
Filippus: Dat is geluk en vrede in je hartje. En het eeuwige leven.
Simon: O, maar dat wil ik ook hebben, hoor! Ik wil alles hebben. Ik wil graag gelukkig zijn, want zal ik jou
eens eerlijk mijn geheim vertellen?
Filippus: Nou?
Simon: Ik hoor maar steeds een stemmetje in mijn buik dat zegt: Simon, Simon, je zit de mensen te
bedriegen. Daar moet ik soms van huilen als ik in mijn bed lig.
Filippus: Ja, precies. En daarom kom ik jou de blijde boodschap vertellen. De kinderen kennen die
boodschap al, hè kinderen? Zingen jullie het hele liedje eens voor Simon.
(Kinderen:) Je kunt het niet kopen voor je geld. enz.
Filippus: Zie je wel. Het eeuwige leven wordt gegeven aan een ieder die gelooft. En een ieder, dat ben jij
ook, Simon.
Simon: O, maar dan mag ik zeker niet meer zogenaamd toveren, hè?
Filippus: Nee, want God wil niet dat we andere mensen bang maken of bedriegen.
Simon: O, dan ga ik al m’n spullen weggooien. In de vuilnisbak. Hup, dit doosje eerst (brengt doosje
weg) en dat doosje ook. Ik kom zo terug hoor! (af)
Petrus: (komt op, zoekend:) Zeg kinderen hebben jullie soms Filippus gezien? Dat is een vriend van mij.
Die moet ik spreken. Wat? Staat die achter mij? Waar dan? (Filippus gaat steeds aan de verkeerde kant
staan, zodat Petrus hem niet ziet.) Hier soms? Wat? Aan deze kant? O, nou zie ik hem.
Filippus: Hallo Petrus, lieve vriend (Omhelst hem.) Ben jij ook in de stad?
Petrus: Ja, en ik heb gemerkt dat jij hier heel veel mensen de blijde boodschap hebt verteld. Dat is
gewoon geweldig. Heb jij ook gemerkt dat veel zieke mensen beter worden als ze het horen? Ze dansen
en springen van blijdschap.
Simon: (komt op:) Hé, wat hoor ik daar nou? Die man daar bij Filippus zegt dat de blijde boodschap
mensen beter kan maken. Zou hij soms ook een tovenaar zijn? Of zou hij een trucje kennen? (Tegen
Petrus:) Hé meneer, kan ik dat trucje soms van u kopen? Ik wil ook zieke mensen beter maken en
verdrietige mensen laten dansen van blijdschap. Ik wil er best veel geld voor betalen, want centjes heb ik
zat. Dan kan ik gelovig zijn en toch nog rijk worden.
Petrus en Filippus: Oh! Dat mag niet!
Petrus: De blijde boodschap is helemaal gratis, hoor meneertje Simon. Je moet echt ophouden met je
getover. Anders kun je het eeuwige leven niet krijgen, nooit!
Simon: Mag het echt niet?
Petrus: Nee.
Simon: Ook niet een klein beetje?
Petrus: Ook niet een klein beetje.
Simon: Heb ik iets slechts gezegd?
Filippus: Ja, Simon, schaam je.
Simon: Hoe doe je dat schamen voor de ramen?
Filippus: Weet je dat niet eens? Dat weten zelfs de kinderen wel. Kinderen, weten jullie hoe je je moet
schamen?
Filippus: Juist. Je moet het echt menen en dan hard roepen: Het spijt me zo. De kinderen zullen je wel
helpen. Hé kinderen? Een twee drie: HET SPIJT ME ZO!
Simon: Ik zal het niet meer doen. Zijn we dan weer vrienden?
Petrus: Nu weer wel, ja.
Filippus: Kom hier, ik zal je omhelzen.
Simon: Hoi, hoi! Ik ga gauw het bord weghalen.
Filippus: En dan zullen wij met de kinderen nog even dat mooie liedje zingen. Wil jij dan even de
maatslaan, Petrus?
(Je kunt het niet kopen voor je geld, enz.)
Einde

Download PDF