Bijbelverhalen

Een kerstavond om nooit te vergeten

Tring, tring!!
In een oud boerderijtje midden in de bossen gaat een gsm af. Vier kinderen die in de
kamer zitten kijken elkaar verbaasd aan. Wie zou dat zijn? Fons van elf, die in een
rolstoel zit, rijdt richting de gang waar het geluid vanuit een tas blijft rinkelen.
‘Telefoon, Martin.’ zegt hij tegen zijn broertje van negen. ‘Hij zit in die blauwe tas
daar, pak hem.’
‘Dat hoor ik ook wel,’ zegt Martin, ‘Ik kan hem niet zo snel vinden. Wie zou het zijn?’
Hij wriemelt in de tas en ja, net op tijd zegt hij: ‘Met Martin.’
De twee andere kinderen, Bruce van zeven en Melinda van vijf, komen ook
aanlopen. Het is moeder.
‘Martin,’ zegt ze opgewonden, ‘Wij hebben pech met de auto. Het kan wel even
duren… Pas goed op Melinda, hè? En niet met vuur spelen!’
‘Mam,… heb je alle boodschappen wel gekocht?’
‘Tuurlijk, joh! Een boom, ballen, slingers, speelgoed en lekker eten. Wat wil je nog
meer. Ik hang gauw op want ik heb niet meer zoveel beltegoed. Dag!…’
Martin kijkt naar de dode hoorn. ‘Dag!’ zegt hij nog zachtjes.
Ja, het gezin van Meekeren is de dag voor kerst aangekomen in het boerderijtje in
het bos om er de vakantie door te brengen. Het lijkt ontzettend leuk te worden. Het
huisje heeft een open haard, waar je met z’n allen om kan gaan zitten. En het ligt in
een schitterend natuurgebied. Als de weersvoorspelling uitkomt en het gaat
sneeuwen zal het hier wel net een sprookje worden.
Omdat de bestelbus helemaal afgeladen was geweest met al hun spullen en de
rolstoel van Fons, hadden moeder en vader besloten de boodschappen in het
nabijgelegen stadje te gaan kopen.
‘Blijven jullie maar lekker hier,’ zeiden ze. ‘Er zijn hier spelletjes en stripboeken
genoeg en er is tv.’
De kinderen vermaakten zich prima, totdat…
’t Was maar een gewone kleine veldmuis, die door honger gedreven zich een weg
had gebaand naar de woonkamer. Plotseling, juist op een moment dat het rustig is,
rent hij van het gasfornuis naar de donkere ruimte onder de boekenkast. Even zitten
de kinderen verbijsterd, maar dan beginnen ze toch te gillen!
‘Een beest,… een eng beest!’
Weg zijn ze, de gang op. Fons, in z’n rolstoel het laatst. De deur wordt goed
dichtgetrokken en het ganglicht moet aan.
O, wat een ellende. Angstig kijken ze rond. Zit hier soms ook zo’n engerd? Melinda
begint te huilen. Fons, die eigenlijk een pleegzoon van de familie is en nog maar een
paar maanden bij hen in huis, voelt zijn verantwoordelijkheid als oudste sterk
drukken.
‘Geen paniek!’ sust hij.
In z’n hart zendt hij meteen een schietgebedje op tot God. Ooit heeft hij een paar
luttele weken op een christelijke club gezeten en ‘z’n hartje aan Jezus gegeven’,
zoals ze dat daar noemden. Sindsdien is de gewoonte om in moeilijkheden meteen
tot God te bidden nooit meer weggegaan.
‘O, God, help ons…’
Ineens schiet het hem te binnen dat hij vanmiddag toen ze kwamen, bij het begin van
de bosweg een woning had gezien.
‘Weet je wat, Martin…’ Hij struikelt bijna over z’n eigen woorden, ‘Ga jij naar dat huis
aan het begin van deze weg. Misschien dat die mensen daar ons willen helpen.’
Na enige aarzeling stemt Martin toe, op voorwaarde dat Bruce en Melinda ook
meegaan.
In hun warme winterjacks, hun sjaals dicht om hun hals geknoopt, vertrekken ze… in
de verkeerde richting.
Wachten in een spaarzaam verlichte en koude gang met het idee van een muis in de
kamer er naast is niet bepaald prettig. Dat wachten duurt lang. Fons kan ook niet
naar boven naar de slaapkamers. Hij zit maar te denken… en te rillen.
Is dit nou het begin van zijn fijne Kerstavond? Hij had zich er nog wel zo op
verheugd. Eindelijk in een gezin Kerstfeest vieren.
Tot nu toe was Fons z’n leven niet erg gemakkelijk geweest. Geboren met een
handicap, een moeder die ernstig ziek werd, een vader die hem in de steek liet en
dan van het ene kindertehuis naar het andere zwerven… De enige groep waar hij
zich echt bij thuis voelde was bij die christelijke club. Die lui kwamen hem zelfs
ophalen. Totdat hij weer eens moest verhuizen…
Gelukkig heeft Fons nu eindelijk een goed pleeggezin gevonden bij de familie Van
Meekeren. Hopelijk voorgoed. Hoewel, je weet maar nooit.
Zou die muis er nog zitten? Misschien was hij al lang weer weg. Weet je wat? Als hij
nou eens een sjaal omdeed en even buiten voor het raam ging kijken? Met veel
moeite wurmt Fons zijn rolstoel over de drempel van de buitendeur. Hij rijdt tot voor
het raam van de woonkamer. Is de muis er nog? Pang! Met een klap valt de deur
achter hem dicht. In het slot. En Fons heeft geen sleutel…
‘Zou dit het huis zijn dat Fons bedoelde?’ fluistert Martin tegen Bruce.
‘Welnee, joh! Dit is een woonwagen!’ antwoordt z’n broer. ‘Misschien wonen er wel
zegeuners in…’
‘Zigeuners. En daar hoef je heus niet bang voor te zijn…’ snibt Martin, toch zelf ook
niet zeker van zijn zaak.
‘Ahoehiiiii…’
Een ijselijke kreet klinkt uit de wagen juist als Martin zijn voet op het onderste trapje
wil zetten.
De kinderen verstijven van schrik. Wat is dat in ’s hemelsnaam?? De deur gaat een
klein kiertje open en twee koolzwarte ogen kijken hen aan. Ogen van een jongen,
iets ouder dan zij.
‘Ga weg!’ roept hij hees, ‘Ga weg, want ik heb een mes!’
‘Woef, woef, woef!!’ blaft een grote herdershond in de woonwagen. Martin, Bruce en
Melinda staan als aan de grond genageld. Ze durven zich zelfs niet eens om te
draaien om te vluchten. Als de jongen merkt dat er geen gevaar te duchten is doet hij
de deur een beetje wijder open.
‘Wat mot je?’ vraagt hij.
Martin stoot Melinda aan. Dat kleine bijdehandje weet altijd iedereen voor zich in te
nemen. Ze snapt meteen wat hij bedoelt.
‘Eh…, dag!’ zegt ze met haar liefste stemmetje, ‘Wwwe hebben een muis in huis…
Kunnen jullie ons helpen?’
Klappertandend van de kou zit Fons voor de deur van het vakantiehuis. Stom zeg,
om de deur dicht te laten vallen. Het kan wel een uur duren voor er hulp komt
opdagen. Het wordt met de minuut donkerder en kleine sneeuwvlokjes dwarrelen op
het tuinpad.
Zou er niet een andere deur zijn om binnen te komen? Hij rijdt met de rolstoel naar
de zijkant van het huis. Ah, de deur van de bijkeuken, daar zitten raampjes in. Fons
gluurt naar binnen. Hij ziet in het halfdonker een hoop hout en een bureautje met een
telefoon. Mooi zo. Nu nog kijken of hij een raampje kan inslaan om de deur van
binnenuit te openen. Maar waarmee? Wacht… zijn voetsteun. Maar eerst z’n hand
met de sjaal omwikkelen tegen de glasscherven.
Rinkeldekinkel! Wat een lawaai. Fons voelt zich net een inbreker. Voorzichtig tast zijn
hand naar het slot. Geen sleutel!! Wat nou? Z’n voeten zijn net blokjes ijs.
‘O Jezus,’ bidt hij dringend…
‘Wacht eens,’ schiet het door hem heen. Er zit natuurlijk een grendel op de deur.
Lager of hoger dan het sleutelgat. Fons zet de rolstoel op de rem, drukt zich met zijn
armen wat omhoog… Zijn ijskoude rechterhand tast langs de deurpost. Ja, daar is de
grendel. Voorzichtig trekken nu, zonder je te bezeren aan het glas… Ja! De deur kan
open. Opgelucht manoevreert Fons zijn rolstoel om over de drempel te komen. Een
beetje te overmoedig? De deur die hij met een zwaai openduwde, komt met kracht
terugvallen. Bommeldebom! De rolstoel kantelt en Fons valt precies in het glas.
‘Ik kan jullie ook niet helpen,’ zegt de zigeunerjongen, vriendelijker geworden door
het lieve stemmetje van Melinda. ‘Ik zit zelf ook alleen thuis.’
‘Waarom gilde je dan zo?’ vraagt Bruce nieuwsgierig.
‘Om inbrekers weg te jagen,’ antwoordt de jongen. ‘Maar wacht, misschien heb ik
toch wel iets.’
De kinderen horen hem wat rommelen en even later toont hij hen een… muizenval en
een grote houten hamer.
‘Hier moet je kaas indoen.’ wijst hij. ‘En als tie dan vastzit, sla je hem hiermee dood!
Oké?’
Martin pakt het enge ding voorzichtig vast en Bruce neemt de hamer. Ze bedanken
de jongen en gaan weer terug naar de boerderij. Het is donker geworden en het
sneeuwt flink.
Met zijn hoofd op de armen, half onder zijn eigen rolstoel, ligt Fons te huilen. Het lijkt
kinderachtig, maar hij is echt ten einde raad. Door en door koud is hij. Als hij zich
maar even beweegt voelt hij aan alle kanten glas prikken. Een barstende hoofdpijn
komt opzetten. Heeft hij z’n hoofd ongemerkt gestoten?
‘O, Heer Jezus,’ snikt hij, ‘Help me…’
Fons probeert zich voor te stellen wie Jezus nou eigenlijk is. In een van de
kindertehuizen hadden ze met Kerst een stalletje onder de boom. In een kribbetje lag
een onduidelijk stenen baby met een gouden kransje om z’n hoofd.
‘Ons Lieve Heertje,’ noemde een van de leidsters het.
Fons z’n benen beginnen van de kou en de pijn te verkrampen. Hoe lang kan hij dit
nog volhouden.
‘Jezus,’ roept hij weer. ‘Kunt u mij wel helpen?’
‘Weet je… dat de Vader je kent?’
Waar komen die woorden van dat christelijke liedje nou ineens vandaan? Het was
zijn lievelingsliedje van de club. Hij was het al weer bijna vergeten.
‘O, Jezus. een echte vader zou me nu optillen en weer in de rolstoel zetten…’
Nu hij het uitgesproken heeft komt al zijn opgekropte verdriet van jaren los. Hij heeft
zo hard een vader nodig. Twee sterke armen om zich heen…
‘Wat is het vreemd stil in huis!’ denken vader en moeder Van Meekeren als ze veel
later dan ze hadden gehoopt op die kerstavond thuiskomen. Het licht brandt wel,
maar de kinderen zijn verdwenen. En het is pikkedonker.
‘Fons, Martin!!… ‘ roept vader.
Plotseling horen ze gekreun in de bijkeuken. Verdrietig gehuil. Snikken! Moeder
zoekt zenuwachtig naar de sleutel, want de deur zit op slot. Er zal toch niks gebeurd
zijn? Vader vliegt naar de zijkant van het huis waar het geluid vandaan komt.
‘Moeder, kom gauw!’ roept hij. Het licht flitst aan in de bijkeuken. Wat een ravage!
Fons op de grond, glas en bloed en nergens een spoor van de andere kinderen.
‘Fons, m’n kind!’ zegt vader, terwijl hij hem met zijn sterke armen optilt. Nee, hij laat
hem niet liggen om eerst naar zijn eigen kinderen te gaan zoeken. Hij houdt ook van
Fons. Natuurlijk, net zoveel… Troostend drukt hij hem tegen zich aan.
‘Vader!’ snikt Fons, ‘Ik was zo alleen…’
Hij verbergt zijn gezicht in zijn pleegvaders jas. Eindelijk hulp.
Terwijl vader de steenkoude jongen naar binnen draagt, zien ze in de verte drie
sneeuwmannetjes aankomen. Eén sneeuwmannetje draagt een grote houten hamer,
één draagt een muizenval en de laatste, eigenlijk een sneeuwvrouwtje, loopt mank
omdat haar laarsjes verkeerd om aan zitten.
O, en dan wordt het toch nog een gezellige kerstavond in dat boerderijtje in het bos.
De muis is in geen velden of wegen meer te bekennen. De open haard brandt, de
kerstboom staat te stralen en voor iedereen is er lekkers en een cadeau. De kinderen
vertellen hun verhaal over de zigeunerjongen en de hond. De muizenval en de
hamer worden getoond. Moeder en vader vinden het een slim idee.
Fons, weer in zijn rolstoel met een pleister hier en daar, glimlacht ontspannen. Hij is
weer bijgekomen van de kou. Hopelijk wordt hij niet ziek. Maar het fijnste is, dat hij
vanavond heeft gemerkt, dat hij twee vaders heeft, een pleegvader en een Hemelse
Vader. Fons heeft ze beiden nodig.

Download PDF