Bijbelverhalen

NT. 10 PETRUS, HOGER, MOOIER, DUIDELIJKER

Ahhj… hhh… pftt!

Wat een klim! Petrus hijgt ervan. Z’n hart bonst in de keel, maar zijn ogen stralen. Wat een prachtige tocht. Moet je eens even omkijken. Wat een vergezicht! Zie je die kleine huizen in het dal? Daar hebben ze verleden week nog gelopen. En zie je die heel kleine mensen? Aan hen heeft Jezus verleden week nog de blijde boodschap gebracht. Velen werden genezen van ziekten en angst.

O, kijk daar eens! Een grote adelaar zweeft in het dal. Hij zal zijn nest wel ergens in de buurt hebben, onbereikbaar voor mensen.

Het is net of je hierboven dichter bij God bent, dichter bij de hemel. Zou Jezus daarom zo graag boven op een berg zijn om te bidden?

‘Petrus, Johannes en Jakobus, gaan jullie mee de berg op?’ vroeg hij vanmorgen. Nou, dat wilden ze wel, al was het een hele klim.

Petrus haalt eens diep adem. Mmmm! Wat een frisse lucht.

‘Hé, kom je nog?’ roept Johannes verder op het bergpad. ‘Of ben je nou al moe?’

Petrus klimt verder totdat hij zijn vriend heeft ingehaald.

‘Ik stond gewoon even te kijken.’ verontschuldigt hij zich.

‘Daar ligt dat stadje, zie je wel, waar we verleden week geweest zijn.’

Samen genieten ze nog even van het uitzicht. Petrus’ gedachten gaan terug naar verleden week. Daar vlakbij dat stadje stelde Jezus hun de vraag: ‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’

Daar heeft hij hen toen uitgelegd, dat hij, de Messias, zou moeten lijden en sterven. Petrus vraagt zich toch af waarom. Jezus moet toch koning worden? …

De stem van Johannes haalt hem opnieuw uit z’n gedachten.

‘Kom joh! We raken nog achter bij de anderen.’

 

Het is avond. Op een beschut plekje uit de wind, die op de top altijd waait, liggen de discipelen te slapen. Je hoort hun rustige ademhaling. Jezus slaapt echter niet. Zachtjes staat hij op, doet de gebedssjaal om en loopt een eindje bij hen vandaan. De maan werpt lange schaduwen langs de rotsblokken en zet alles in een bleek licht.

Na een tijdje wordt Petrus wakker. Iets heeft hem gewekt, maar wat? Slaperig kijkt hij rond. Waar is Jezus eigenlijk? Daar… staat hij… MAAR ER ZIJN NOG TWEE MANNEN BIJ HEM… Wie zijn dat? Snel maakt Petrus zijn vrienden wakker.

‘Hé! moet je kijken! Ssst!’

Met grote ogen van verbazing kijken ze naar de Heer… Zijn gezicht is zo anders… zo mooi! Zijn kleren zijn zo stralend wit. De twee mannen, die vertrouwelijk met hem praten, zien er ook al zo mooi uit.

De discipelen durven zich haast niet te bewegen, bang dat alles, net als in een droom, ineens weg zal zijn. Toch is het echt. Hoor maar! Ze kunnen flarden van het gesprek opvangen. Het gaat over Jezus’ komende lijden en sterven in Jeruzalem. Verrast horen ze dat Jezus de ene man Mozes noemt en de andere Elia.

‘Hoe bestaat het,’ denkt Petrus, ‘dat ik die grote leider van ons volk, Mozes, met mijn eigen ogen kan zien en ook Elia, de profeet.’ Vroeger op school en later in de synagoge had hij veel over die helden geleerd. In een flits dringt het tot Petrus door dat Mozes en Elia niet praten over hoe Jezus wel koning zal worden, maar wel over zijn lijden en sterven.

Gehurkt op een knie, zijn jas dicht om zich heen getrokken tegen de koude wind, luistert Petrus naar wat er wordt gezegd. Maar zodra hij merkt dat Mozes en Elia afscheid gaan nemen van Jezus, springt hij overeind en roept opgewonden: ‘Heer, het is zo fijn dat we hier zijn. Laten we drie tenten opzetten, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.’

Ach, Petrus weet niet goed wat hij zegt. Wat moeten Mozes en Elia nou boven op een berg in een tent doen? Bovendien, hoe belangrijk zij ook zijn, Jezus is toch de allerbelangrijkste. Hij alleen is de messias, de zoon van God.

De wind jaagt een koude mistige wolk over de top van de berg. De discipelen zien niemand meer. Petrus rilt en wordt bang. De Heer zal toch niet weggaan? Maar dan klinkt dwars door die mist een stem, warm en diep, die zegt: ‘DIT IS MIJN LIEVE ZOON, LUISTERT NAAR HEM!’

Is dat de stem van Mozes? Of van Elia? Nee, het moet wel de stem zijn van… God zelf.

De discipelen houden hun adem in. Wat een heilig moment. God, zo dichtbij. Vol ontzag valt Petrus op zijn knieën. Even later trekt de mist weer op. Alles is weer gewoon. Mozes en Elia zijn weg. Alleen Jezus is er, die hen aanraakt en zegt: ‘Weest niet bevreesd.’

 

Als ze een dag later van de berg afgedaald zijn en de anderen ontmoeten, vertellen ze niemand iets van deze gebeurtenis. Maar later, als de Heer Jezus al lang naar de hemel is gegaan, schrijft Petrus in een van zijn brieven: ‘Vrienden, ik heb dit niet verzonnen. Wij hebben Jezus’ majesteit gezien toen we met hem op de berg waren.

Download PDF