Bijbelverhalen

NT. 29 – DE CENTURIO GELOOFT IN JEZUS

Slapen overdag lukt meestal niet zo best. Alexander, Romeins Centurio in het achtste legioen, woelt onrustig op zijn bedbank om en om. Hij heeft deze nacht dienst gedaan bij de aanhouding en het verhoor van Jezus van Nazaret. Pas tegen de ochtend is hij in zijn bed gedoken. Maar de belevenissen van die nacht spoken nog door zijn dromen.

Hij is in de Arena in Rome. Duizenden mensen stampen opgewonden op de tribunes. In het strijdperk middenin vecht een ongewapende gladiator met een monsterachtig beest, een soort draak. Alexander heeft een vreemd gevoel dat hij die man kent. De draak valt aan, vermorzelt tussen zijn bloeddorstige kaken de hiel van de held… Het stadion brult van opwind­ing: ‘Doodt hem!’

Ineens weet Alexander het. Die moedige strijder is rabbi Jezus!!

Badend in zijn zweet wordt hij wakker. Wat een gruwelijke droom. Jezus zal nu wel gekruisigd zijn. Geen enkele invloedrijke vriend had hij om hem in bescherming te nemen. Alexander wrijft over zijn ogen. Van slapen komt nu niets meer. Hij kan eigenlijk net zo goed gaan kijken naar die kruisiging. Met een bel roept hij zijn persoonlijke slaaf en geeft hem opdracht om zijn paard te zadelen.

 

’t Is vreemd stil in de straten van Jeruzalem. Ook in de poort, waar anders zoveel mensen zich verdringen is niemand te zien. Maar hoe dichter bij Golgota, hoe drukker het wordt. Honderden zijn gekomen om de terechtstelling bij te wonen. Het paard moet stapvoets verder gaan. Alexander laat het een paar keer steigeren. Dat helpt. Bij het zien van zijn prachtige witte cape en de bepluimde helm gaat men snel opzij.

Drie kruisen staan opgericht op de vuilstortplaats Golgota. Rabbi Jezus hangt in het midden. Rondom de plaats van de terechtstelling hebben soldaten een stuk grond afgezet met hun rechthoekige schilden. Alexander informeert bij zijn optio, zijn plaatsvervanger, hoe alles is gegaan. Er zijn geen problemen. De terechtstelling is goed geregeld.

Vanuit de menigte klinken spottende opmerkingen aan het adres van rabbi Jezus. Alexander, die de droom niet vergeten kan, kijkt eens naar hem. De man lijdt vreselijk. Hun blikken kruisen elkaar. Waarom gaat Alexanders hart nu sneller kloppen? Wordt hij oud? Kan hij geen lijden meer zien? Hij heeft toch in de Arena’s ontelbaar velen hun laatste doodsstrijd zien strijden. Waardig sterven. Dat werd hen al jong geleerd…

Alexander wendt zijn blik af. Pft! Wat is het heet zo midden op de dag.

Midden op de dag?? Vreemd. Het licht wordt zo onwerkelijk roodachtig. Het is de zon! Er is een stuk uit de zon!… En dat stuk wordt merkbaar groter. Wat is dat?  Zou de wereld vergaan? De toeschouwers beginnen te gillen en rennen in paniek naar huis. Ook de soldaten worden onrustig. Alexander kalmeert ze met een kort bevel. IJselijk langzaam kruipt de schaduw over de zon, totdat er nog slechts een rode krans over is. En op dat donkerste moment, om ongeveer drie uur, hoort men plotseling klagend roepen van het middelste kruis.

‘Eli, Eli, lama sabachtani?’ (God, God, waarom verlaat gij mij?)

Een rilling gaat door de soldaten heen. Dit is zo in en indroevig. Een achtergebleven Farizeeër probeert echter de lachers op zijn hand te krijgen door spottend op te merken: ‘Hoor eens. Hij roept Elia’

Iemand steekt Jezus een spons met zure wijn toe op een rieten stok. Neemt hij het? Hoor, voor de laatste keer roept hij: ‘Vader!!’ Het geluid weerkaatst tegen de muren van Jeruzalem.

‘Vader… in uw handen… beveel ik mijn geest!’

Het lichaam schokt. Het hoofd valt op de borst. Jezus is dood. Gelijk daarop… gaat er een golving door het land, alsof het land zee geworden is. Een aardbeving. Alles wordt opgetild, geschud en weer neergesmeten. Diep in de buik van de aarde borrelt het. ’t Is of zij deze bijzondere man uit wil spugen. Doodeng!

 

Alexander is afgestapt en kalmeert zijn angstige paard. Hij laat zijn gevoelens nu de vrije loop. Dit heeft met Jezus te maken. Vast. Zo sterft geen gewoon mens.

‘Bij Jupiter!’ roept hij uit. ‘Deze mens was een godenzoon!’

En al zijn manschappen, inclusief de optio, zijn het hiermee eens. Dit feit maakt Alexander erg van streek. Hij wordt er misselijk van. Heeft hij meegewerkt aan de dood van een God? Dan is hij vervloekt. Als verdoofd voert hij de rest van de dag zijn plicht uit, terwijl de zon beetje bij beetje terugkeert.

 

Het is twee dagen later. Een bijzondere dag voor centurio Alexander. Vandaag zal hij zijn legioen verlaten. Twintig lange jaren heeft hij de keizer gediend. Nu wacht hem rijkdom en eer. Als die vloek van de dood van Jezus niet over zijn leven lag, zou Alexander nu echt gelukkig zijn…

Voor het laatst gaat hij lopend, slechts vergezeld van zijn persoonlijke slaaf, zijn wacht inspecteren. Die is door Pilatus bij Jezus’ graf neergezet op verzoek van de Hogepriester. Men vreesde dat Jezus’ volgelin­gen zijn lijk zullen roven. Onzin natuurlijk, maar ja…

Als Alexander de hoek omslaat, botst er bijna iemand tegen hem aan. Het is Maria Magdalena. Alexander kent haar wel. Vroeger was ze het liefje van de soldaten, maar tegenwoordig een volgeling van Jezus. Maria heeft nogal haast. Opgewonden zegt ze: ‘O, sorry, centurio. Ik wist niet dat u… Ze hebben….’

‘Wat hebben ze?’ ondervraagt Alexander haar. Hebben zijn soldaten haar misschien kwaad willen doen? Het zijn niet van die lieve jongens. Nee, Maria heeft iets heel bijzonders beleefd. Het gaat over Jezus, de Gekruisigde. Hij LEEFT!!  Ze heeft hem zelf gezien. Alexander staat als aan de grond genageld. Jezus leeft?? Onderzoekend kijkt hij Maria aan. Ze is toch niet dronken of ziek? Nee, beslist niet. Bijna juichend vertelt ze het verhaal. Heeft de centurio die aardbeving niet gevoeld, een half uur geleden? Toen was zij met nog twee vrouwen juist onderweg naar het graf om het lichaam van Jezus opnieuw te balsemen. Maar bij het graf zat… een engel, zijn uiterlijk als de bliksem en zijn kleed wit als sneeuw!!

‘Waar was de wacht dan?’ informeert Alexander nogal nuchter.

‘Flauwgevallen of gevlucht!’ lacht Maria. Rap vervolgt ze: ‘De engel zei: ‘Wees niet bevreesd. Jezus is opgestaan! En even later…(Maria’s ogen stralen) zagen we hemzelf!!’

Alexander heeft genoeg gehoord. Zonder te groeten holt hij naar de graf­tuin. Niemand te zien. Geen wacht en geen engel. Het graf is open. Je kunt er zomaar binnengaan.

Dan knielt de centurio bij de bank neer, waarop de windsels nog liggen. O ja, hij gelooft ook zonder te zien.

‘Vergeef mij, Jezus,’ snikt hij. ‘Ik wist niet wat ik deed.’

Voortaan dient Alexander niet meer de keizer, maar Jezus. De vloek is opgeheven.

Download PDF