Bijbelverhalen

NT. 34 – DE ONTMOETING

’t Was eigenlijk eerst langs Saulus heengegaan, al dat gedoe met die volgelingen van Jezus. Dat kwam natuurlijk door die moeilijke proefwerken. Sjonge, zeg. Er kwam heel wat voor kijken om godsdienstleraar te worden. Tientallen boekrollen moest je daarbij doorworstelen. En vooral vragen stellen. Kleine magere Saulus met wat felle ogen in een smal gezicht glimlacht bij zichzelf. Ja, vragen stellen kon hij goed. Wat keek Gamaliël, zijn leraar, vaak verrast op als hij weer eens een intelligente vraag op de proppen kwam. Maar nu hij weer wat meer vrije tijd heeft en door Jeruzalem zwerft, wordt hij plotseling overal geconfronteerd met die volgelingen van Jezus, die mensen van de weg, zoals ze ook wel genoemd worden. Het maakt hem nieuwsgierig en kwaad tegelijk. Op hoeken van straten staan ze met elkaar te praten. Ze delen voedsel uit aan bedelaars en komen een paar keer per dag samen om te bidden. De stad gonst van de nieuwtjes. Op de markt vertelt men van wonderen die gebeuren. Saul irriteert zich eraan. De leiders van het volk hadden echt gehoopt dat het uit zou zijn met die verkeerde leer na de dood van Jezus. Hij besluit maar weer terug te gaan naar de bijgebouwen van de tempel. Dan kan hij tenminste nog een tijdje rustig studeren. Maar dat is verkeerd gedacht. Er is iets aan de hand.

 

Oog in oog te staan met zo’n fanatieke volgeling van Jezus, dat is weer wat anders dan op een afstandje de zaak bekijken. Ze hebben Stefanus gegrepen, één van de leiders van de Jezus groep. Geleund tegen de muur van de zaal van het Sanhedrin staat Saul te luisteren naar het verhoor. De man, wat armoedig gekleed, met moddervlekken op zijn jas, wordt van alle kanten beschuldigd door een paar Joden uit Alexandrië. Met hun lange prikvingers wijzen ze naar Stefanus.

‘Die dáár, vertelt mensen dat Jezus zal terugkeren en de tempel afbreken. Ook zal hij de wet van Mozes veranderen.’

Stefanus verdedigt zich uitstekend. Saul wordt werkelijk geboeid door zijn betoog. Hij begint bij Abraham en gaat dan door de Bijbel heen om aan te tonen dat God niet in een gebouw woont, maar in de harten van de mensen. Je kunt er geen speld tussen krijgen… Plotseling wordt hij fel, erg fel. Hij beschuldigt hen nota bene van moord op de profeten.

‘Stijfkoppen die jullie zijn! Alle profeten hebben voorspeld dat de Messias zou komen en toen hij er was… hebben jullie hem gedood. Jullie houden zelf de wet niet.’

 

Als je iemand hebt zien doodgooien met stenen, vergeet je dat nooit meer. Je weet nog precies hoe hij stierf en wat zijn laatste woorden waren. Saulus maakt dat mee. Het is gruwelijk.

‘Ik zie Jezus aan Gods rechterzijde staan!’ roept Stefanus met een gezicht als van een engel voordat een gemene steen hem raakt.

Saul, die niet mee kan gooien, omdat hij op de jassen moet passen, voelt een rood waas voor zijn ogen komen. Dit is godslastering. Vreselijk. Weg met die man.’

 

Er wordt na de terechtstelling van Stefanus langdurig vergaderd in het Sanhedrin en men besluit om radicaal een eind te maken aan die verkeerde leer. Elke volgeling van Jezus zal worden gedood of voorgoed achter de tralies gestopt. En wie krijgt de leiding van die actie? Saul! Wat een uitdaging. Vol ijver gaat hij aan de slag. Zelfs in de nacht sleurt hij nog eigenhandig mensen van hun bed. Er klinkt gehuil en geschreeuw in de kleine huizen van de achterbuurten. Ja, Saul vernietigt de Jezusgroep. En dan is hij nog niet tevreden. Zelfs de vluchtelingen gaat hij nog achterna. Ze zitten in Damaskus en hij gaat er naar toe met schriftelijke toestemming van de Hogepriester.

 

Klippeklappe, klippeklappe!

Zo doen de hoefjes van de ezels. Het is een lange hete tocht naar Damaskus. Voor Paulus uit rijden soldaten. En om hem heen ook. Saul is blij dat ze binnen een uur in Damaskus zullen zijn. Hoe zal hij straks de zaak het beste kunnen aanpakken? Zouden die Jezusmensen al op de hoogte zijn van zijn komst? Hij probeert zich hun gezichten voor te stellen. Geschrokken gezichten, kindergezichten ook… Het beeld van Stefanus komt hem weer voor ogen en van… JEZUS!!

O, wat gebeurt er? Plotseling een licht, een verblindend licht.

Saul slaat zijn handen voor zijn ogen, de ezel glijdt onder hem weg. Bons! Daar ligt ie. Zijn hart gaat als een gek te keer.

‘Saul,’ hoort hij iemand roepen, ‘waarom vervolg je MIJ?’

Mij? Mij?… Wie is Mij? Saul is in de war. ‘Wie bent u, Heer?…’

‘IK BEN JEZUS, DIE JIJ VERVOLGT. Maar sta op en ga de stad binnen. Daar zal je gezegd worden wat je doen moet.’ klinkt het helder en klaar.

Hè? Is dit Jezus? Dat kan toch niet? Die is toch dood???

Saul verliest zijn bewustzijn…

Handen tillen hem even later op. Handen van soldaten, van wie sommigen ook de stem hebben gehoord. Er wordt geschreeuwd, bevelen gegeven. Saulus ruikt zweet en ijzer. Hij steekt voelend zijn handen uit.

‘De rabbi is blind,’ schreeuwt een soldaat. ‘Kijk maar. Vast door die blikseminslag.’

Ze brengen hem uiteindelijk op zijn verzoek naar de stad…

 

Blind zijn is heel erg. Maar te weten dat je schuldig bent aan de dood van honderden mensen, dat is ondraaglijk. Echt een shock!

Totaal kapot zit Paulus een paar uur later in zijn hotel in de Rechte Straat te Damaskus. Misselijk van zichzelf. Walgelijk!

‘O God, ik ben een crimineel, ik die de wet zo precies hield! Hoe kan ik ooit voor uw troon verschijnen. Ik dacht zo goed te zijn, maar ik ben een vuilak.’

Drie dagen en drie nachten gaan voorbij. Maar dag of nacht, het maakt niets uit. Saul zit voor zich uit te staren zonder eten of drinken. Hij ziet er geen gat meer in… Hij zou zijn leven over willen doen. Opnieuw beginnen. Opnieuw geboren worden.

 

Er wordt op de deur geklopt.

Een man stapt binnen. Het is Ananias, één van de Jezusmensen uit Damaskus. Ook dat nog! Saul zou wel door de grond willen zakken van schaamte. Hij trilt over zijn hele lijf.

Maar Ananias zegt vriendelijk: ‘Saul, broeder, Jezus stuurt mij naar je toe. Hij wil jou gebruiken in zijn dienst.’

Hé???

Even is het doodstil. De woorden blijven tussen hen hangen. Dringt het tot Saul door? Vergeving? Is vergeving mogelijk? Is God zo…?

Hij snikt het uit. ‘O God, is er nog vergeving voor mij?’

Het antwoord is… JA!

Ja hoor! Twee handen worden op zijn hoofd gelegd. Troostende, vergevende handen. Een grote liefde stroomt door hem heen. Hij voelt zich…. alsof hij in bad is geweest. Schoon. Hij knippert met zijn ogen, veegt met zijn knuisten de tranen weg en dan … ontdekt hij het wonder. Hij kan weer zien!! Vergeven en genezen. Wat een machtig ogenblik.

 

Hoe nu verder? Saul, de afgestudeerde veelbelovende Schriftgeleerde moet weer opnieuw beginnen met zijn studie. Opnieuw les nemen. Dit keer van Jezus.

Download PDF