Het is warm, erg warm in Jeruzalem. Bijna iedereen doet een middagslaapje ergens in de schaduw. Het tempelplein ligt er verlaten bij. Verlaten? Niet helemaal.
Daar in de Zuilengang van Salomo, de koelste plek van de tempel, is nog een aantal mensen bijeen. Zij doen geen middagslaapje. Het zijn de vrienden van Jezus. Petrus is er en Johannes… Ze delen brood en water uit aan een paar hongerige, doodarme mensen. En straks zal Matteüs een mooi verhaal vertellen van wat Jezus leerde en deed. Wat geweldig, dat de leerlingen van Jezus precies doen wat Hij hun geleerd heeft.
In één van de bijgebouwen staat de Hogepriester. Hij zet zijn mooie witte tulband op. Er zit een gouden band omheen.
‘Heilig voor de Here.’ staat daarin gegraveerd.
Maar of deze Hogepriester nou wel zo heilig is…
Het is dezelfde Hogepriester die Jezus heeft laten kruisigen.
En ook Jezus’ volgelingen haat hij uit het diepst van zijn hart.
Kijk, daar wordt het gordijn opzijgeschoven. Drie wetgeleerden stappen binnen.
‘Sjalom, Annas,’ zeggen ze met een buiging, ‘Hebt u het al gehoord. Die gabbers van Jezus staan weer in de tempel. Ze blijven het volk leren dat Jezus de Messias is. We moeten er een eind aan maken.’
‘Roep de officier van de tempelpolitie!’ zegt Annas boos. ‘We gaan eens even flink actie ondernemen!’
Door de Gouden Poort lopen drie armoedig geklede kinderen. De oudste, een jongen van een jaar of tien, draagt een klein meisje op zijn rug. Zijn zusje houdt stevig de punt van zijn jas vast.
‘Loop nou door, Zena,’ zegt de jongen.
‘Kijk, daar moeten we zijn, bij die pilaren. Dat heeft de waterverkoper gezegd.’
‘Ik heb zo’n honger!’ klaagt Zena.
Het meisje op de rug kreunt. Het heeft koorts. Mika, de grote jongen voelt de warmte van haar lijfje door zijn dunne jas heen stralen. Hij versnelt zijn pas. Zena sloft vermoeid mee. Ach, ze hebben ook al zo lang gelopen. De drie kinderen, afkomstig uit een dorpje in de buurt, zijn met hun zieke zusje op weg naar de apostelen.
‘Uit de weg, zoon van een hond!’ hoort hij plotseling tegen zich schreeuwen. Mika springt verschrikt opzij. O, kijk, daar komt de Hogepriester aan. Tempelpolitie omringt hem.
Vol ontzag kijkt hij hem na. Waar zou die allerbelangrijkste man naar toe gaan? Annas gaat naar de Jezusmensen. Alle apostelen worden gearresteerd. Wat erg! Nu is het feest voorbij. Tranen schieten in Mika’s ogen. Hoe moet het nou met zijn zieke zusje?
‘Here God, help ons toch, alstublieft!’ bidt hij zacht.
‘O Here, help ons toch, alstublieft!’ bidden ook de apostelen.
Ze zitten in de vieze gevangenis. Het stinkt er naar schimmel en urine. Een kakkerlak loopt over de muur. Wie zal nu het werk van Jezus voortzetten? Zullen ze nu allemaal gekruisigd worden?
Langzaam wordt het nacht. Hun fluisterende stemmen verstommen. Ze vallen in slaap op de bank, dicht tegen elkaar aangekropen tegen de kou.
Duizenden sterren stralen aan de hemel. De maan stuurt een straaltje door het raam van het huis van de Hogepriester. Die slaapt onrustig. Hij droomt van een rare koning die hem wil pakken. O, dat komt vast en zeker door de gebeurtenissen van die middag. De maan schijnt ook door de tralies van de gevangenis. Daar slapen de apostelen tegen elkaar aangeleund in de koude cel. Zij hebben vredige dromen.
Een klein olielampje flakkert door de tocht van de deur.
Er komt iemand de cel binnen.
‘Opstaan, mannen!’ klinkt het helder en klaar.
De vrienden van Jezus schrikken wakker. Opstaan? Nu, in de nacht? Vlug graaien ze hun sandalen bij elkaar. De mantels worden omgegespt en dan lopen ze nog slaapdronken, achter de man aan die hen riep. Moeten ze verhoord worden?… Gemarteld misschien? Ze durven geen woord met elkaar te wisselen, bang dat de soldaat boos wordt.
Een ding is wel vreemd. De gevangenisdeuren gaan zomaar open. Waarom gebruikt die soldaat geen sleutels? En waar is de wacht?
Even later staan ze op straat. De koele nachtlucht slaat fris tegen hun gezicht. De soldaat keert zich om en glimlacht. Hij is beslist geen kwaaie.
‘Ga terug naar de tempel,’ zegt hij, ‘Daar is nog veel werk te doen.’
Terug naar de tempel? Zijn ze dan vrij?
Ze roepen door elkaar heen.
Als ze nog wat aan de soldaat willen vragen, is hij verdwenen.
‘Een engel!’ zegt Tomas verbaasd. ‘Volgens mij was dat…’
‘Een engel van God, die ons bevrijdde!’ roepen ze nu allemaal dooreen. Ze kunnen het haast niet geloven.
Even later lopen ze weer op het tempelplein. De opkomende zon kleurt de hemel prachtig rood en oranje. Het is net alsof de hemel mee wil doen met het feest, dat weer gaat beginnen.
De drie kinderen, die in een donker hoekje bij de poort liggen te slapen worden wakker van het gepraat. Wat zijn ze blij. Daar zijn de Jezusmensen weer. God heeft hun gebed verhoord. Met zijn zieke zusje op de arm en Zena aan de hand, loopt Mika naar Petrus toe. En Petrus bidt voor haar in de naam van Jezus. Meer en meer mensen komen eraan. Ze dragen zieken mee op veldbedden en matrassen…
De soldaten kijken wel op hun neus als ze merken dat alle gevangenen weg zijn. Hoe is dat nou mogelijk? De Hogepriester laat iedereen streng ondervragen. Hij is witheet als hij hoort dat die gabbers van Jezus gewoon weer op het tempelplein staan. Ja, niets kan het feest van God tegenhouden, geen boze woorden, geen gevangenismuren, geen geselslagen, niets!
Het feest gaat gewoon door tot nu toe.