Lachen ze jou wel eens uit op het schoolplein? Sturen ze je vervelende berichtjes? Nou, trek het je niet aan, De Heer Jezus maakte dat ook mee. Weet je wie Hem uitlachten? De Farizeeën. Dat waren godsdienstige leiders, die de Tora en de profeten hadden bestudeerd (dat is de bijbel van toen). Ze werden door iedereen bewonderd, omdat ze stipt Gods wetten onderhielden. Zij hadden de hemel wel verdiend, dachten ze. Fijn hoor, als je zo hoog van jezelf denkt.
Maar als ze goed hadden gelezen dan wisten ze dat er niemand goed genoeg is en dat we allemaal een redder nodig hebben. Ze hadden Jezus moeten herkennen als de beloofde Messias. Jezus deed wonderen en tekenen… en ze begrepen het niet. Zelfs toen hij opstond uit de dood geloofden ze niet. Dat komt omdat het koninkrijk van God alleen maar is voor nederige mensen, niet voor lui die denken dat ze goed zijn. Om hen dat duidelijk te maken vertelde de Heer Jezus het volgende verhaal.
Er was eens een rijke man, die in een schitterend paleis woonde. Hij had veel bedienden, die voor hem bogen als knipmessen. Kamerdienaars, keukenpersoneel, tuiniers, zangers en danseressen… Elke dag kwamen er handelaars aan de deur met de meest luxe dingen. Kunstig geweven tapijten, koperen tuitkannen en exotische vogels. Hij droeg geen grof wollen jas, welnee, alleen het fijnste linnen was goed genoeg. Elke dag wat anders, andere sandalen, andere hoofddoeken, andere sieraden. Hij had zelfs een purperen jas, die was geverfd met verf uit purperslakjes, een heel zeldzame en dure kleurstof, die alleen koningen konden betalen.
Die rijke man, we weten niet eens hoe hij heet… was een echt partybeest. Elke dag hield hij houseparty’s, muziekparty’s, verkleedparty’s, dansparty’s, oosterse party’s en ga maar door. Dan werd alles versierd en verlicht. En lekker eten dat ze dan hadden. Mmm, het water liep je in de mond.
Er was ook een bedelaar. Hij heette Lazarus. ‘God is mijn helper’ betekent dat, wat een belachelijke naam was voor zo’n stakker. Die Lazarus had zo’n honger en hij was zo ziek. Heel zijn lijf zat onder de zweren. De koorts maakte hem dorstig, zijn lippen waren gebarsten.
‘Een aalmoes, alstublieft,’ vroeg hij aan de mensen, maar ze liepen met een bochtje om hem heen. Stel je voor dat ze besmet werden. Zijn lege maag dreef Lazarus naar het paleis van de rijke. Daar zou hij vast wel eten krijgen, restjes van de feestmaaltijden… Maar ze joegen hem weg bij de vuilnisbakken. Zelfs de afgekloven botjes mocht hij niet pakken. Er kwam een stel vieze straathonden aanrennen die hem omverliepen en besnuffelden. Ze likten aan zijn zweren. Au, au! Wat deed dat zeer.
Zo gingen er dagen voorbij. De rijke man ergerde zich alleen maar aan die smerige bedelaar daar bij zijn mooie trap. Hij liet hem geen eten brengen, geen verband of schone kleren, zelfs geen slokje water.
‘Lazarus (God is mijn helper)’ ging daarom dood. Gewoon daar, op de trappen van het paleis.
Slaven van de rijke man gooiden zijn lichaam op de vuilnishoop onder een bende rommel, blij dat hij eindelijk weg was. Maar zijn ziel en zijn geest…glipten door de poort van de hemel. Want als we het hoekje omgaan komen we in de dimensie van God.
De luisteraars rondom Jezus haalden hun schouders op. Wat maakt één zo’n bedelaar nou uit. Er gingen dagelijks bedelaars dood… Waar ze wel nieuwsgierig naar waren was hoe het verder ging met die rijke.
‘Die rijke?’ zei Jezus, terwijl hij de kring rondkeek, … ‘Die ging toevallig diezelfde avond ook dood.’
Tja, dat kan gebeuren. Daar had hij vast geen rekening mee gehouden. Al zijn spullen werden onder zijn vijf hebzuchtige broers verdeeld.
‘Hé, waar ben ik?’ dacht Lazarus toen hij zijn ogen opendeed. ‘Ik droom, ik droom… Stralend lichte figuren verzorgden hem, droegen hem naar een rustbank. Waren dat engelen? Lazarus voelde nergens meer pijn en het rook hier zo heerlijk naar bloemen. Snel keek hij naar zijn handen, geen zweren, geen korsten vuil.
‘Wat heerlijk om je vlakbij mijn hart te hebben, kind,’ zei een man met warme bruine ogen. ‘Kijk, de tafel is gedekt en er is drinken om je dorst te lessen.’ Het was Abraham, de vader van alle gelovigen.
Wat was het hier mooi. Hier ademde je geen lucht, maar liefde. Een snik ontsnapte aan de borst van Lazarus. Eindelijk thuis, wat heerlijk, wat hemels…
‘Hé, waar ben ik?’ dacht ook de ex-rijke. Hij sloeg zijn ogen op in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd. Vlammen en vuur om hem heen en hij verging van de dorst! Niemand om bevelen aan te geven of tegen op te scheppen. Doodalleen temidden van vele andere verdoemden.
Ineens werd zijn oog getrokken naar een licht in de verte. Daar waren geen vlammen, maar er werd een feestje gevierd. De ex-rijke probeerde dichterbij te komen. Ja hoor, er zaten al twee gasten aan tafel. Die ene herkende hij meteen als Abraham, wat erg raar was, want die had hij nog nooit gezien. Maar wie lag daar vlak naast Abraham aan tafel, op de beste plek? Dat gezicht kende hij ergens van. Prins…, eh nee…, rechter…., nee…. Wacht even dat was… LAZARUS, de bedelaar?? Hoe kan dat nou? O, dan kon die hem wel even wat water brengen!
‘Vader Abraham,’ riep hij, ‘heb medelijden met mij. Stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijdt pijn in deze vlammen.’
Zou Abraham hem horen? Zou hij inzien dat er een vergissing was gemaakt?
Abrahams antwoord klonk als een donkere kerkklok, galmend door de hel.
‘Kind, bedenk wel, dat jij het deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend. Nu vindt hij hier troost, maar jij lijdt pijn. Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.’
Dat was even slikken. De ex-rijke was dus gedoemd hier in de hel te blijven. Het ergste was dat hij het aan zichzelf te wijten had. Behalve dorst had hij nu ook nog brandende spijt. Hij herinnerde zich in eeuwigheid alle kansen die hij had gehad. Waarom werd er op aarde niet meer gewaarschuwd voor de hel. Neem nou zijn broers, die gingen lekker feesten van zijn geld.
‘Vader,’ smeekte hij dus na een tijdje, ‘ik heb nog vijf broers. Stuur Lazarus naar hen toe om ze te waarschuwen. Straks komen ze ook nog in dit oord van martelingen.’
Nog steeds dacht de domme man dat hij Lazarus als knecht kon gebruiken.
Abraham bleef kalm: ‘Die broers van jou hebben de Tora en de profeten, daar moeten ze naar luisteren.’
‘Nee, vader Abraham, maar als iemand uit de dood opstaat zullen ze tot inkeer komen.’ pruttelde de ex-rijke tegen.
Maar Abraham besloot: ‘Als ze niet naar de Tora luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de doden opstaat.’
‘Alle eer en glorie is aan God!’ galmde het door de hemel. Het waren de engelen, die de eeuwige Vader alle lof toezongen…