Ze wonen in hetzelfde dorp en zitten in dezelfde klas, Avram en Beria. Ze hebben dezelfde leraar, die ze rabbi Moshe noemen. Ze moeten dezelfde Bijbelgedeeltes overschrijven en uit hun hoofd leren op de sjoel.
Met het puntje van hun tong tussen de lippen oefenen ze elke dag de moeilijke Hebreeuwse letters op hun was plankje, of soms op een potscherf en een heel enkele keer op een afgeschrapt stukje perkament, de bijzondere letter Sjin bijvoorbeeld, de eerste letter van Sjaddai, de Almachtige. Op de gebedsdoosjes, die de mannen bij het bidden op hun hoofd en hand dragen, staat deze letter ook, want op je voorhoofd moet staan aan wie je toebehoort.
Dan heb je nog de Alef, de eerste letter van het alfabet. Daarmee begint de bijbel, de Thora. De Alef staat natuurlijk voor God, Hij moet altijd de eerste plaats innemen. Zacht klinkt de stem van de rabbi, als hij een onwillige hand helpt om de letters goed te schrijven.
Wie klaar is gaat in een hoekje het volgende stukje uit Gods woord uit zijn hoofd zitten leren, heen en weer wiegend, zoals de Schriftgeleerden doen in de tempel.
“Gelukkig wie de volmaakte weg gaan en leven naar de wet van de Heer…” klinkt het.
Eigenlijk is het heerlijk om op de sjoel te zitten. Ze boffen maar dat ze jongens zijn, want meiden mogen niet naar school.
Avram en Beria doen tegelijkertijd hun Bar Mitswa als ze twaalf zijn. Dat is een groot feest. Dan ben je voor de wet eigenlijk een man. Je moet dan in de synagoge laten zien dat je je lessen goed geleerd hebt. Hele stukken uit de bijbel uit je hoofd opzeggen. En na afloop geeft iedereen je cadeautjes.
Maar als ze ouder worden gaan ze elk hun eigen weg.
Avram, die heel strenge ouders heeft, is elke week in de synagoge te vinden. Hij wil God dienen met zijn hele verstand. Honderd procent. Hij wil echt een tsaddik worden, een rechtvaardige, dat is iemand die, zo denkt hij, geen enkele overtreding maakt, geen enkele fout. Ja, Avram is heel streng voor zichzelf en ook voor anderen. Hij luistert heel precies of er ergens nog een van de 613 wetten is, die hij misschien nog niet kent. De spijswetten, wat je wel of niet mag eten, de wetten over de sabbat…
Zou God blij zijn met Avram?
Beria’s ouders zijn hardwerkende mensen. Van dat de zon opgaat totdat hij ondergaat zijn ze op het land aan het werk. Ze praten alleen maar over de opbrengst van de oogst en of ze dit jaar in staat zullen zijn hun schulden af te betalen.
“Vader,” vraagt Beria op een dag, “is armoede een straf van God op onze zonden?”
“Welnee, mijn kind,” antwoordt vader verontwaardigd, “zo werkt het niet! God is genadig. Hij straft ons niet naar onze zonden, hij vergeldt ons niet naar onze schuld. Dat staat in de Psalmen. Dat heb je toch wel op school geleerd? Hoe gaat het ook weer verder…”
Beria weet het wel. Hij vult aan: “Zo liefdevol als een vader is voor zijn kinderen, zo liefdevol is de Heer voor wie hem vrezen.”
“Precies,” glimlacht vader. “Je hebt niet voor niets in de klas gezeten bij rabbi Moshe.
Beria gaat naar buiten. Hij zoekt zijn vrienden op, blij dat er een hemelse Vader is die hem niet afrekent op zijn verkeerde daden.
Zou God blij zijn met Beria?
De jaren gaan voorbij. Beria ’s beide ouders zijn gestorven. Hij heeft nu zelf een gezin en moet hard werken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Een paar jaar gaat het aardig goed, maar dan krijgt hij met de ene narigheid na de andere te maken. Zijn vrouw en enige kind sterven aan een dodelijke ziekte. Moedeloos geworden slijt hij zijn dagen in eenzaamheid. Waar is God, die zo liefdevol is? Hij merkt er niks van. Misschien bestaat hij wel niet.
Op een dag lijkt het geluk hem toe te lachen. Een gouden kans biedt zich aan. Van vrienden hoort hij dat de Romeinse overheid iemand zoekt als belastingophaler. Hij stapt er op af en wordt aangenomen. Zo wordt Beria een vijand van zijn eigen volk.
Met Avram gaat het goed. Hij is een Farizeeër geworden, een Schriftgeleerde, die zelf ook weer kinderen onderwijst. Hij heeft lange gebedskwasten aan zijn taliet, zijn gebedssjaal. Twee keer per week vast hij. Hij geeft tien procent van zijn inkomsten aan de armen. Zelfs van de komijnzaadjes geeft hij nog tien procent. Op de hoeken van de straat blijft hij stilstaan om te bidden met zijn handen omhoog en iedereen vindt hem een zeer heilige man.
“Kijk!” zeggen ze tegen hun kinderen, “daar staat Avram, de tsaddik. Hij is zo goed en vroom… Hij doet absoluut geen zonde.”
Op een dagen ontmoeten de twee elkaar weer.
Avram is op weg naar de tempel om de offerdienst mee te maken. En net als hij wil gaan bidden met zijn sjaal om zijn hoofd en zijn handen in de lucht… ziet hij zijn vroegere schoolkameraad Beria. Er gaat een schok van walging door Avram heen. Beria, die smeerlap? Wat doet die in de tempel? Die tollenaar en verrader. Geld verdienen aan de armoede van zijn volk. Schande, schande!! Avram knijpt zijn ogen dicht. Hij kwam hier immers om te bidden.
“God,” bidt hij, “U die alles weet en ziet…U bent blij met mensen zoals ik en U haat mensen zoals hij! Dank u wel dat ik niet ben als de andere mensen die roofzuchtig en onrechtvaardig zijn of zoals die smerige tollenaar Beria. Ik vast twee maal per week en ik draag de tiende van mijn inkomsten af. Danku dat ik goed ben. Amen!” …
Bij de ingang van de tempel ligt een klein hoopje mens. Beria heeft God horen spreken in zijn hart. Hij heeft zo’n berouw.
“Niet naar binnen, Beria,” zegt hij tegen zichzelf, “Je mag niet Gods heilige tempel binnengaan! Je bent in- en inslecht!!”
Dikke tranen rollen over zijn wangen. Hij heeft zo’n spijt… God is zo heilig en hij heeft het helemaal verprutst. Hij richt zich wat op en slaat diepbedroefd met zijn vuist op de borst.
“O God, wees mij zondaar genadig.” …
Honderden mensen lopen in en uit de tempel. Wie let er op die vreemde man bij de poort? Zou God hem wel zien?
Jazeker. Jezus ziet hem. Hij richt hem op en schenkt de zondaar genade. Later vertelt hij het verhaal aan zijn volgelingen. We kunnen het vinden in Lucas 18.
En weet je hoe Jezus over die twee oordeelde?
“De tollenaar ging naar huis als een rechtvaardige in de ogen van God, maar de Farizeeër niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.”
Vraag: Als je rechtvaardig zou kunnen worden door goede werken te doen, zoals Avram, zou Jezus dan nog aan het kruis gegaan zijn? Waarom denkt je dat?