Bijbelverhalen

OT. 05 – De gezegende Sjeik (Gen. 12)

Geschreven door Josine de Jong (zie bijbelverhalen.nl)

Genesis 12

‘Pa, pa! D’r komt een hele karavaan mensen en vee aan. Ze willen over ons land, pa. Kom gauw!’
Een kleine, bruine jongen rent haast struikelend naar de plaats waar zijn vader een jonge ezel aan het africhten is.
‘Pa, kom dan toch!’
Boes, zijn vader, laat zijn werk in de steek en loopt met grote stappen de karavaan tegemoet. Een vriendelijke glimlach van de leider overtuigt hem echter van de vreedzame bedoelingen van de groep. ‘Mogen wij over uw land gaan en van uw waterput gebruik maken?’ vraagt de man, die gekleed is in een kleurig geweven kleed uit Haran. ‘Wij zullen er u royaal voor betalen.’
‘Natuurlijk, geachte sjeik,’ antwoordt vader Boes buigend, ‘Wij zullen het als een grote eer beschouwen.’
Zijn rechterhand maakt een uitnodigend gebaar. En van deze gastvrijheid krijgt Boes geen spijt. God zegent hem en zijn gezin om wat hij voor Abram doet.
‘Ga je weg! Je zet geen poot op m’n land, hoor je wel!’
Niet overal waar de sjeik met zijn mensen en vee komt, is men even vriendelijk. O nee! Soms bekogelt men hem met stenen of bedreigt men hem met stokken. Maar wonderlijk genoeg, loopt het op de één of andere manier slecht af met die mensen. Armoede treft hen, het vee wordt ziek en het land brengt weinig op.
Wie is toch die sjeik, waar komt hij vandaan? En… waarheen is hij op weg? Het is Abram, een herdersvorst uit Mesopothamië, die met zijn vrouw Sara, zijn neef Lot, veel knechten en vee op weg is naar een onbekend land. Hij heeft niet altijd in tenten gewoond. O, nee. Zijn familie bezat een prachtig huis in Ur. Maar nu is hij een rondtrekkende herder geworden. Dat komt zo.
‘Hè, hè!’ Met een plof zakt Abram, de tweede zoon van Terach in de kussens. De gasten van deze avond zijn verdwenen. Knechten lopen af en aan om de resten van het feest op te ruimen.
‘Fft! Wat een leeg gedoe,’ denkt Abram, terwijl hij zijn handen achter z’n hoofd vouwt. ‘Die lui hadden het alleen maar over rijk zijn, dingen kopen en wie er nou eigenlijk belangrijk is.’
Ach, Abram zou zo graag eens willen praten over zaken waar hij echt mee zit. Zoals: ‘Waarom leef ik eigenlijk.’
Plotseling: Pats! Met een klap valt een groot godenbeeld van een lage tafel. Verbaasd kijkt Abram rond. Wie deed dat? De andere godenbeelden kijken hem star aan, alsof ze willen zeggen: ‘Houd ons erbuiten.’
Abram staat op en bekijkt de stukken. Met een beetje lijm kan alles nog wel weer gerepareerd worden. Maar een God repareren? Is een kapotte god nog wel machtig?
‘Wat doe je, Abram?’
Vader Terach staat in de deuropening. Hij ziet wat er gebeurd is.
‘Pa, hij viel vanzelf. Zal ik hem…’
Terach onderbreekt zijn zoon met een glimlach.
‘Och, laat maar. Gooi maar weg. En neem die andere beelden ook mee… Heel toevallig had ik vanavond juist een gesprek over iets dat me al een hele tijd bezig houdt. Die godenbeelden bedoel ik. Wat is het toch eigenlijk dom om daarvoor te bidden. Het zijn gewoon niksen.’
Abram is opgelucht dat vader er zo over denkt, hoewel hij zich toch afvraagt wat hun vrienden en familie ervan zullen zeggen als ze merken dat de beelden weg zijn. Vanaf die tijd zoeken Terach en Abram de Here, de Schepper van hemel en aarde.
En God is blij met Abram. Op een dag spreekt Hij tot hem: ‘Abram, ga uit je land en bij je familie vandaan. Ga naar het land, dat ik je wijzen zal. Ik zal je tot een groot volk maken en je zegenen. Ik zal jouw naam bekend maken. Iedereen die goed voor jou is, zal ik zegenen en iedereen die jou verwenst, zal ik vervloeken. EN MET JOU ZULLEN ALLE GESLACHTEN OP DE AARDE GEZEGEND WORDEN.’
Toch moest er eerst nog een ramp gebeuren voordat Terach en Abram zo ver kwamen dat ze op reis gingen. En die grote klap was… dat Haran stierf, Abram’s jongere broer. Het was een hele uittocht toen Terach, Abram en zijn jonge vrouw Sara, Nahor en diens vrouw Milka, plus Lot, de zoon van Haran, op weg gingen langs de rivier naar het noorden.
Eigenlijk kon Terach nooit de dood van Haran verwerken. Toen ze na maanden aankwamen in een kleine plaats in Mesopothamië noemde hij die stad naar zijn overleden zoon, Haran. Ja, Terach werd oud, heel oud en triest. Altijd had hij het over vroeger en over Haran, zijn zoon. Zodoende bleef de groep hangen in Haran, langer dan de bedoeling was geweest. Wéér moest God zelf ingrijpen, om hem uit deze samenleving, waar de maangodin werd aanbeden, weg te lokken.Terach stierf en werd begraven.
‘Abram,’ klonk opnieuw Gods stem, ‘ga uit je land naar het land dat ik je wijzen zal.’
Ze vertrokken, Abram, Sara en Lot met veel vee. Ook veel vrienden gingen mee, mensen waarmee Abram over de Here God had gesproken en die er ook bij wilden horen. Alleen Nahor bleef. Hij had het best naar zijn zin in Haran.
Zuidwest van de ene groene weide naar de andere trokken ze. Een echt doel had Abram niet. Hij liet zich leiden door de gedachten van God. Overal waar hij kwam liet hij een spoor van vriendelijkheid achter, van eerlijkheid en liefde voor God.
Ja, de Here en Abram waren vrienden geworden. Ze praten met elkaar over van alles. Bij Sichem gekomen, onder een oude boom, gaf de Here Abram zelfs een cadeau. Een hartstikke mooie belofte.
‘Abram, dit land is nu van de Kanaänieten, maar eens zal het voor jou zijn en voor je nageslacht.’
Wat was Abram blij. Hij keek rond en voelde zich zo gelukkig. Met behulp van knechten en Lot bouwde hij uit dankbaarheid een groot altaar en offerde zijn beste stier erop. Het altaar bleef daar staan, lang nadat de karavaan was verder getrokken.
Vanaf die dag kwamen er steeds meer altaren. Bij Betel en verder naar het zuiden. Zo werden de Kanaänieten eraan herinnerd, dat er een levende God is, die hen wil zegenen.
Steeds vaker hoorde je: ‘Ah, sjeik Abram! Wat een eer, dat u gebruik wil maken van ons land en ons water. Bij ons bent u welkom!’

Download PDF